| |
| |
| |
H
haar, hem. Hoor haar eens. |
Hagenaar, homo. (Endt, 1974). |
handje, in van 't handje zijn, homoseksueel zijn. Zie klets. |
handjeklap, homoseksueel. Van het gebaar om een homo mee aan te duiden: met de vingers van de ene hand op de rug van de andere hand slaan. Dit gebaar zou zijn ontstaan als illustratie van het meest gangbare standje dat homo's wordt toegedicht. |
handkracht, masturbatie, meer in het bijzonder het met de hand bevredigen van een klant door een hoerenjongen. We hebben masochisten, sadisten en het gewone publiek dat dus effetjes de handkracht wil hebben. (Homoprostitué in Uschi, 1971). |
handneukertje, klein jongetje. |
handvat, in een meid met een handvat, homo. Handvat is een Bargoens woord voor mannelijk geslachtsdeel, meldt Endt (1974). |
hantiman, in onbruik geraakt Surinaams woord voor homoseksueel. (Hekma, 1985:414). |
heer, in bij de heeren lopen, term van sodomieten in de achttiende eeuw om eigen (homoseksueel) gedrag mee aan te duiden. |
hemapot, lesbienne uit ‘lager’ sociaal milieu, arbeiderspot. (Ossewold, 1986). |
herenliefde, homoseksualiteit. Dat Danny's onechte zelfvertrouwen door de meisjes ondermijnd werd, bekeer-
|
| |
| |
de hem geenszins tot de herenliefde. (Hafkamp, 1987:65). Ook van de herenliefde zijn, homo zijn. Zij hebben nooit gezeurd over het feit dat ik van de herenliefde was. (Gerard Reve voor Vara-televisie, 16.1.1987). |
hermafrodiet, tweeslachtig persoon. Van Hermaphroditos, de zoon van Hermes en Aphrodite in de Griekse mythologie. |
heroïnejongen, knaap die zich laat prostitueren om aan geld te komen voor heroïne. Er waren twee groepen: de heroïnejongens en de gewone hoeren. (Bullinga, 1982). |
hertog, in een hertog aan je reet hebben, een homoseksuele relatie hebben. (Endt, 1974). |
het, homoseksueel, homoseksualiteit. Hij is het, wat zeg ik, hij heeft het uitgevonden. Tegenwoordig betekent het ook vaak Aids. Als je 't nou echt wil krijgen moet je daarheen. (Haagse Post, 6.12.1986:40). |
hetero, verkorting van heteroseksueel, gericht op het andere geslacht. Ik had toen nog een beetje het idee dat je nu eenmaal hetero of homo bent, zoals je blauwe of bruine ogen hebt en daar niks aan kunt doen. (Sekstant, maart 1974). Veel gebruikt in samenstellingen, zoals heterogericht, georiënteerd op hetero's. De meeste folders die tot nu toe zijn verschenen zijn bestemd voor het grote publiek dus nogal heterogericht. Ook hetero-identiteit. Je loopt aan tegen een maatschappij die stijf staat van de hetero-identiteit. (De Groene Amsterdammer, 25.6.1986). |
heteroseksualiteit, de gerichtheid op het andere geslacht. Geneesmiddel tegen heteroseksualiteit: de patiënt begeve zich, gedurende een gehele week, elke middag naar de Hema op de Nieuwendijk, en vertoeve daar, van kwart over drie tot kwart voor vier, in de gebakafdeling. (Reve geciteerd in De Ley, 1977:45). Ook gedwongen heteroseksualiteit, volgens sommige homo-activisten leiden opvoeding en schoolsysteem
|
| |
| |
tot gedwongen heteroseksualiteit omdat er geen homoseksuele voorbeelden worden geboden in bij voorbeeld het lesmateriaal. |
heteroseksueel, gericht op het andere geslacht. |
heupwiegen, loopje waaraan je homo's zogenaamd kunt herkennen. Ik doe niet verwijfd, lak mijn nagels niet en draag geen oorringetje. Ik ben natuurlijk so wie so verdacht; 34 jaar en ongehuwd. Ik ga niet heupwiegend en kirrend door het leger. (Twintig, juli 1986:9). |
hintemer, sodomieter (Heestermans, 1977). Verband met het Duitse ‘hinter’, achter of achterste. |
HIV, het virus dat Aids kan veroorzaken. Afkorting van Human Immunodeficiency Virus. Ook Aids-virus genoemd. |
ho, afkorting van homoseksueel (zie aldaar). Ik ben verliefd op Swami Ramses Shaffi. Helàs, hij is ho & ik ben hé. (Muurtekst in toilet). |
hoerenjongen, prostitué. Maar ja, die mannelijke types, die krijgen ze nóóit zo gek en daarom lopen al die hoerenjongetjes gewoon mannelijk over de straat. (Prostitué in Uschi, 1971). Zie schandknaap. |
hoereren, op de versiertoer. Door die overmaat (van jongens) de gehele dag ga ik maar hoereren op straat. (Prothese, maart 1983:16). |
holmaat, homo. Sier, lekkere holmaat van me, kom je even lullen! (Büch, 1986). ‘Dat daar is je nieuwste holmaatje?’ vroeg hij ineens, maar in zijn stem klonk geen warme belangstelling. Zo venijnig feliciteert men alleen de concurrentie. (Bijsterbosch, 1987:56). |
holtor, scheldwoord voor homo. Ook als werkwoord holtorren. Komen jullie hier weer 'ns holtorren? (Büch, 1986). |
homo, verkorte vorm van homoseksueel (zie aldaar). |
homo-allee, baan, flaneerplaats van homoseksuelen. |
homo-arts, huisarts die zelf homo is en/of veel homoseksuele patiënten heeft en/of als homovriendelijk bekend staat. |
| |
| |
homobelangenbehartigingsorganisatie, zo omschreef De Groene Amsterdammer (25 juni 1986) het COC. |
homocircuit, de subcultuur van homoseksuelen, het homowereldje. In zijn woonplaats Rotterdam komt hij veel minder leuke mannen tegen in het homocircuit. (Haagse Post, 6.12.1986:47). |
homodag, de laatste zaterdag in juni (de zogeheten Roze Zaterdag) waarop het Roze Front traditiegetrouw de homodemonstratie houdt. |
homodocenten, zo noemde Het Parool (21.5.1987) homoseksuele leerkrachten. |
homo-erotisch, de gelijkslachtelijke liefde betreffende. Gerrit Komrij, die met zijn in 1978 verschenen Capriccio een van de mooiste, homo-erotische bundels van de laatste jaren schreef. (Spiegel Historiael, november 1982:593). |
homofiel, eufemisme voor homoseksueel, vaak denigrerend gebruikt. Volgens Van Dale is het een bijvoeglijk naamwoord en geen zelfstandig naamwoord. ‘De homofiel die naar het knaapje keek’ is taalkundig dus onjuist. Homofiel klinkt meer als een beroep. (Mol, 1984). Ook geschreven als homophiel of homophyl. Als we ons er aan wennen om vanaf dit ogenblik uitsluitend te spreken van homophielen en homophilie dan schieten we in de grote weerstandschans een belangrijke bres, waardoor het moeizame werk van voorlichting en begripverwerving een sneller opmars zal maken. (Angelo in Vriendschap, augustus/september 1949:14).
Angelo (pseudoniem van Niek Engelschman) gebruikte het woord als eerste in Vriendschap, maar het is bedacht door Arent van Santhorst (pseudoniem van Jaap van Leeuwen): ‘Niet als vlucht-woord, maar in de eerste plaats, omdat het woord homoseksueel volmaakt ongeschikt is om een medemens aan te duiden, in de tweede plaats omdat
|
| |
| |
de uitgang ‘filie’ betekent ‘de liefde tot’. Daarmee omvat je zowel platonische als seksuele genegenheid.’ (Dialoog). |
homofilie, liefde voor hetzelfde geslacht. Een onsmakelijker woord ken ik nauwelijks. Niet alleen vanwege het eufemistische karakter, maar vooral ook omdat het een woord is dat nergens op slaat. ‘Homofilos’ betekent in het Grieks niets anders dan ‘van hetzelfde geslacht’. Iemand die hetzelfde geslacht bemint heet een homofilofilos. (Warren in Homologie, maart/april 1987:13). |
homofobie, angst voor homo's en homoseksualiteit. Met deze opmerkelijke uitspraak verdiende de Brusselse rechter mr. R. Ruttiens de jaarlijkse homofobie-prijs, die hem vorige week tijdens de Antwerpse Gay-night bij verstek werd toegekend. (Vrij Nederland, 3.1.1987). |
homofoon, telefoonseks voor homo's. Bel met een vriend. Homo-foon, 24 uur per dag voor u open, safe-sex per telefoon. (Advertentie in De Telegraaf, 5.7.86:51). |
homohaat, felle afkeer van homo's. Het smeulende verzet tegen het smerige mensa-eten werd plotseling gecombineerd met homohaat. (Büch, 1986). |
homokind, kind van wie een van de ouders homoseksueel is. Ze kent een jongen die op de lts werd uitgescholden voor homokind. (Het Parool, 23.5.1987). |
homoloog, wetenschapper die zich onledig houdt met studie van homoseksuele subculturen en leefstijlen in hun maatschappelijke en historische context. Terwijl Tielman, ik en vele andere homologen juist onderzoek plegen omdat de ‘officiële’ geschiedschrijvers homoseksualiteit doodzwijgen. (Koenders, 1984:132). Deze studie heet homologie. |
homomekka, stad met uitgebreide subcultuur voor homoseksuelen: Berlijn in de jaren twintig en dertig, tegenwoordig San Francisco en Amsterdam. |
homonota, een notitie waarin een overheidsinstantie haar homobeleid uiteenzet. |
| |
| |
homootje rossen, potenrammen, het mishandelen van homo's. Bij ons in het park is 't een traditie van al meer dan honderd jaar, homootje rossen. (Gielissen, 1985). |
homoparadijs, een ideaal oord voor homo's: Mykonos was een homoparadijs totdat er allerlei gezinnen kwamen. |
homopaus, meest vooraanstaande homo. De homopaus wordt gevreesd en gehaat om zijn mateloze ijdelheid, maar niemand in de Nederlandse homobeweging kan om hem heen. (Haagse Post, 16.1.1988:5). |
homosauna, meer ontmoetingsplaats dan sauna (zie aldaar). |
homoseksualiseren, homoseksueel maken. De uitspraken zijn dubbel overbodig omdat homoseksualiteit geen afzonderlijk verschijnsel meer is sinds de Kinderen van het Licht, de vooruitgangsadepten, het ganse liefdesleven hebben gehomoseksualiseerd. (Kellendonk in Haagse Post, 28.2.1987). |
homoseksualiteit, gerichtheid op het eigen geslacht. Ik schrijf maar hardnekkig homoseksualiteit. Door homofilie worden burgergezinnen geteisterd en 'n homoseksueel weet zelfs niet hoe woorden eruitzien. (Komrij in Vrij Nederland, 29.4.1978). |
homoseksueel, man of vrouw die gericht is op het eigen geslacht; ook als bijvoeglijk naamwoord. Eeuwenlang zien we dan ook dat de kerk ze niet alleen hun geslacht afhakte, maar er evenzeer op toezag dat hun tong werd uitgerukt. Het gevaar van de homoseksueel ligt meer in zijn tong dan tussen zijn benen. (Gerrit Komrij in Vrij Nederland, 29.4.1978). Term geconstrueerd door Karl Maria Kertbeny in 1869. Hij omschreef een ‘homoseksual’ als iemand die door een aangeboren drift of onveranderlijke geestelijke gesteldheid dwangmatig seksueel gericht is op het eigen geslacht. In het Nederlands werd de term voor het eerst in 1892 gebruikt door het Neder- |
| |
| |
landsch Tijdschrift voor de Geneeskunde. |
homostad, gemeente waar op de laatste zaterdag in juni de jaarlijkse homodemonstratie wordt gehouden. |
homostudies, werkgroepen aan universiteiten die de homoseksuele groepsculturen en leefstijlen in hun maatschappelijke en historische context bestuderen. De opkomst van homostudies aan de Nederlandse universiteiten sinds 1978 is een tamelijk verrassende ontwikkeling die zeker niet voorzien was door sociologen. (Hekma, 1985). |
homosueel, vriendelijk bedoelde verbastering van homoseksueel. Veel gedichten weerspiegelen vluchtige en/of anonieme contacten en representeren daarmee een deel van het homosuële leven. (Thornton, 1985:8). Ook geschreven als homozueel en homosuweel. De uitvinder van de vaderlandse homosuwelen Benno Premsela. (Haagse Post 4.7.1987). |
homoziekte, onjuiste aanduiding voor Aids. ‘Homoziekte’ breidt zich verder uit. (Kop boven het eerste artikel in de Nederlandse pers over Aids, de Volkskrant, 20.7.1981). |
hompie, Haagse term van niet-homo's om flikker mee aan te duiden. Wij hadden één trekker, dat was een jongen die ergens alleen ging staan of die heen en weer liep met mooie kleren aan. Dan wachtte die trekker tot er een hompie naar hem toe kwam. Die kerels staan daar altijd. (Vriendschap, maart 1958:43). |
hond, bijbelse term voor homoprostitué. Gij zult geen hoerenloon of hondengeld in het huis van de Here, uw God, brengen. (Deuteronomium 23:18). |
hondje, in op zijn hondjes, anale gemeenschap hebben, meer in het bijzonder een speciaal standje bij kontneuken: Bij op zijn hondjes kniel je als een viervoeter. Als je nu het bovenlichaam naar voor-beneden strekt, dan komt je gat goed in de richting van je partner. Deze knielt achter je en brengt in deze houding zijn pik
|
| |
| |
in. (Coester, 1984:30). Vergelijk Ze hadden het van de honden afgekeken. (Warren, 1978:9). |
hoofdkap, (beuls)masker dat bij sado-masochistisch spel kan worden gebruikt. Ik vond Gudo op een oude matras, bij het licht van een peertje aan het plafond, omringd door attributen van macht: riem, zweep en klemmen, dildo en hoofdkap, en in een plas motorolie een kapotgevallen bierglas. (Bijsterbosch, 1987:61). |
hotero, speelse term die schrijver en musicus Jan Rot heeft verzonnen voor homo die zich voordoet als hetero om in contact te komen met ‘gewone’ jongens. De geheimzinnige hotero, kortweg een hetero - in gedrag althans - die op jonge jongens valt die het niet zijn. (Marcus, 1984:135). |
huisdieren, platjes, luizen en ander ongedierte in de schaamstreek. Tegen iemand die in z'n kruis krabt: Heb je huisdieren? |
huisgenoot, bedekte term voor homoseksuele partner. Ik wil het op m'n eentje doen en mijn huisgenoot wenst er niet in betrokken te worden. (De Boer in NRC Handelsblad, 12.3.1983). |
huismus, in lopen als een huismus, het vermeend trippelend lopen van een homo. Scheldwoorden als mietje had je toen nog niet. Men schold netter. Loop niet als een huismus. (Twintig, juli 1986:5). |
huisvriend, eufemisme voor levensgezel, meer in het algemeen intieme vriend. De Zaanse recherche zit, aldus een woordvoerder, met smart te wachten op de terugkeer van een huisvriend van het slachtoffer. (Het Parool, 6.1.1978). |
hygiëne, eufemisme in contactadvertenties voor Aidsvrij, veilig vrijen. |
|
|