Noemt men de bijen, welke jonger dan 3 weken zijn huisbijen, de oudere heten haal-, vlieg- of veldbijen. Deze naam geeft het juiste karakter aan.
Als regel wordt een werkbij in de zomer niet ouder dan 6 weken; in de rustperiode (vanaf October) kan zij een maand of 7 worden; in die tijd verricht zij dan ook geen noemenswaardige arbeid.
Hoewel de ervaring geleerd heeft, dat de moêr wel 5 (soms meer) jaren oud kan worden, wordt zij door de imkers meestal niet langer dan 2 à 3 jaar benut, omdat de vruchtbaarheid dan afneemt.
De mannetjes (darren) kunnen een maand of 3 oud worden; ze sterven zelden een natuurlijke dood.
Des winters leven de bijen van de voorraad welke zij gedurende de zomer of in de herfst hebben vergaard. Als de imkers de bijen de honing ontnemen, worden zij in de herfst met suiker gevoerd en overwinteren dan dus in hoofdzaak op suikerstroop. Ze gebruiken van die voorraad maar weinig, van Nov. tot April ongeveer 6 à 7 kg. in totaal. De bijen zitten in wintertros dicht opeen en onderhouden een temperatuur van 25 oC. Slechts bij uitzondering verlaten enkele bijen de woning.
In het voorjaar echter houden zij een reinigingsvlucht, zodra de temperatuur 8 à 10 oC. is. Zij ontlasten zich dan van de afvalstoffen welke zij gedurende de rustperiode bij zich hebben gehouden en na die vlucht trekken zij zich weer in het winternest terug.
Gedurende de winter worden er geen eieren gelegd, doch in Januari als de temperatuur meewerkt of anders later, begint de moêr weer eieren te leggen; aanvankelijk weinig, later meer.
Zodra dit het geval is, is de eigenlijke winterrust afgelopen, doch uiterlijk ontwaart men weinig van die verandering. Wel vliegen zo nu en dan bijen uit om water te halen, doch van een regelmatig uitvliegen is nog geen sprake. Eerst in Maart of soms pas in April komt er leven in de brouwerij en wordt, bij enigszins gunstig weer dagelijks gevlogen.
Het broednest wordt dan geleidelijk groter en dat gaat zo door tot de zwermtijd, dat is in Juni, soms al in Mei.