‘Dan ben jij d'r bij!’
Luit' af. De landstormer staat verbaasd, beteuterd; hoe z'n naam aanleiding tot straf kan zijn!
Volgende dag.
De tafel is tussen de borden overdekt met wasblikken. Ieder heeft een wasblik voor zich staan. 't Eten is wat beter. Hier en daar, eenzaam, ligt een stukje vlees in een wasblik te dromen. De mannen hebben al lol vooruit om het gezicht, dat de luit' zetten zal, de kwajongens.... Helaas, er verschijnt een andere luit', een plaatsvervanger, een gemoedelijke dikke baas. Onthutst kijkt hij rond, loopt achter de mannen door, die zitten te stikken boven hun bord. Hij begrijpt van de hele situatie niets.
‘Wat moeten al die wasblikken?’
‘Bevel van luitenant H., luit'nt.’
‘Nou ja, nou ja, maar dat is overdreven, dat heeft-ie zo niet bedoeld. Waar moeten jullie je dan in wassen?’
‘Bevel van luitenant H., luit'nt.’
‘Zo, zo... ja, ja! En hoe is 't eten?’
‘Gaat nog al, luit'nt... Mijn vlees is zo taai als een schoenzool.’
‘Nou, maar dat gaat nog al, hoor, dat ziet er smakelijk uit. Als je aan de poort gaat staan, zullen de burgers het graag van je aannemen.’
‘Kunnen ze ook niet verwerken, luit'nt, al zijn ze nog zo arm!’
‘Nou, maar ik vertel je dan, dat ik blij zou zijn, als ik elke middag zo'n stuk vlees kreeg!’
‘Nou, luit'nt, daar zou ik ook blij om zijn.’
De luit'nt begrijpt de woordspeling niet, of doet alsof, en verdwijnt. Achter hem barst gelach los.
Zo klagen wij over het eten en wachten op de resultaten - die maar nooit komen...