Roseliins oochies, ontleedt
(1639)–Daniel Joncktys– AuteursrechtvrijLV.
Ga naar margenoot+ SVycker-soette ROSELIINE,
Soet in vvesen, en in schijnen,
Soetter dan het soetste soet;
VVaeromm smaeckt het al na roet,
Daer gy mijne Ziell mé voedt?
Waerom zijn uvv Ooge-lichjes
Als vergifte minne-schichjes;
| |
[pagina 146]
| |
VVaerom is't ontelbaer tal
Van uvv kusjes, overal,
Doorgemengt met bitter gall?
Overgalde ROSELIINE,
Bitter in u zijn, en schijnen,
Bitter als het bitter roet;
VVaerom is de gall soo soet,
Daer gy mijne Ziell mé voedt?
Wat doet sulcken soetten soetfel,
Sulcken aengenamen voedsel
Vloeyen uyt u rose mond?
Hoe maeckt sulcken sachten vvond,
'T pijltje, dat u OOCHIE sondt?
Zijn dat uvve treeckjes, OOCHIES?
Zijn dat pijltjes van u boochjes?
Mondtje, 't vocht dat u bespatt,
Daer ick soo gesvvind na vatt,
Is dat uvv, of Hemels nat?
Lipjes, hebje sulcke parten,
Dat u honig my doet smarten.
Dat uvv gall my vreugd bereydt?
O, te soette bitterheyd!
O, te bitt're soettigheyd!
|
|