Zeemansliedje: Jan die sloeg Lijsje
(ca. 1775)–Q.N. Jolroeijer– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Op eene aangename en bekende vois.
1.
Jan, die sloeg Lysje,
En Lysje, die sloeg Jan;
'k Zing, op dit wysje,
Zoo goed ik zingen kan.
Maar zingen kan ik niet,
Dat is my tot verdriet:
Doch 'k wil het toch proberen,
En laat myn staatlyk lied
Gaarn recenseren.
| |
[pagina 2]
| |
2.
Daar zit gy, Bruidje!
Zoo zedig van natuur,
Nu in het schuitje,
Benevens uw portuur.
Komt , geeft elkaâr een' zoen:
Dat mooght gy zesmaal doen:
En zit toch nu in 't schuitje,
En moet maar voorwaart spoên,
Op bootsmans fluitje.
3.
Maar hy kan zeilen,
Met wien gy zit aan boord,
En weet van peilen;
Dat zweer ik, op myn woord.
Dat is heel de aard bekend!
Waar hy den steven wendt,
Daar denkt men aan gevaren,
Noch nood, noch dood in 't end;
Hy zal 't wel klaren!
| |
[pagina 3]
| |
4.
Hy zal 't wel klaren:
Ga maar gerust naar kooi,
En, op de baren,
Wel toezien, hoe hy 't rooi';
En, steekt een stooker op,
Hy hyscht het zeil in top, –
Weet ook van by te leggen,
Is zeeman op en t' op,
Naar ieders zeggen.
5.
Kompas en streken,
't Is alles hem bekend,
En, nooit bezweken,
Maakt hy de zaak een end.
Daar zinkt de logge klomp!
Met God en met de pomp,
Zal hy er nogtans komen:
Wil, voor de onttuigde romp,
Met hem niet schromen.
| |
[pagina 4]
| |
6.
Geen lintje of strikje
Wordt u by hem gedeerd;
Hy roept: „ en schrikje!”
In groot en klein volleerd.
Geen speld ligt op het dek,
Geen ongemerkt gebrek,
Of zeemans scherpziende oogen
Ontdekken vlek en lek,
Hoe overtogen.
7.
Laat Janmaat spreken:
Hy schaft ook vasten kost,
En, week aan weken,
Staat alles op zijn' post.
Hy heeft een' prompten kok,
En lust een stevig brok;
En, 'k mag het niet verzwygen,
Een oorlam aan de klok
Kunt gy ook krygen.
| |
[pagina 5]
| |
8.
Des, zonder schromen,
Vaar, Bruidje! rustig voort,
En plaats genomen,
Aan 't heilig, veilig boord.
Gy, Bruidegom! geduld:
Het is uw eigen schuld,
Dat gy zoo'n vreemd tuigagie
U haalde in uw kajuit,
Op dubbel gagie.
9.
Nu zal 't er waaijen,
o Jerum, beste vrind!
Wat gy moogt praaijen,
't Zy by mooi weer of wind.
Uw navigatie-boek
Strykt vlag, voor hoed en doek.
Wat zal er van u worden?
De hemel houde u kloek!
Dan is 't in orden.
| |
[pagina 6]
| |
10.
Want ook wy allen,
Wy hebben onzen last....
Ons welgevallen,
(Zoo 't woord u beter past.)
Een vrouw is, in elk huis,
Het allergrootste kruis;
Toch wilde ik liever sterven,
Dan haar, met veêr en vluis,
In huis te derven.
11.
Wat zult gy slapen
In uw kajuit, zoo zacht!
En vreugde rapen,
Alwaar gy wordt verwacht.
Ach! 't leven is een hel,
Als nutloos vrygezel,
En daarom is de zwarte
Ook vryer, (heb ik 't wel,)
In al zyn smarte.
| |
[pagina 7]
| |
12.
Jan Bokkemolen
Dronk eens op vader Jas,
Die, veertien dagen
Daarna, zyn huisheer was.
Lang blyv' hy u van boord;
Late u zaam ongestoord,
Dat gy hem, aan dees' kusten,
Naar Bokkemolen's woord,
Nog lang moogt lusten!
UEd. onderdanige Dienaar en vriend Q. N. Jolroeijer enz. |
|