Haat
Sita woont samen met haar vader, een Creoolse plantage-opzichter. Haar broertje Ata is ondergebracht bij de Hindostaanse familie van zijn ondergeschikten. Sita leert de kruiperigheid van deze Aziaten haten, ‘de Soekhoes en de Ramessars’ die haar vader bedriegen.
Ze maakt de haat mee tussen de Hindostanen van de Mohammedaanse en de Hindoe-religie: haar Mohammedaanse vriendinnetje Selinha moet om met een Hindoe te kunnen trouwen een zwangerschap forceren.
Sita mag doorleren en verlaat haar vaders huis door een gedwongen en bij voorbaat tot mislukken gedoemd huwelijk met een Hindostaanse landbouwer, Islam. Ze weet zich uiteindelijk aan het milieu te onttrekken door naar Holland te vluchten, maar moet haar kind - naar haar broer genoemd, maar steeds afstandelijk als ‘de jongen’ aangeduid - aan de familie van haar man laten.
Sarnami is Hindostaans voor Suriname. De verschillende bevolkingsgroepen geven het land zelfs niet eens dezelfde naam, in het Creools heet het Sranang. Een bekende anekdote geeft de Creoolse opsomming van het resultaat van een verkeersongeval op de Anton Dragtenweg: ‘Vier gewonden, namelijk 2 Surinamers, 1 Hindostaan en 1 Javaan’. Suriname is hún vaderland.
Sarnami, hai: Suriname, ik ben.
Bea Vianen: ‘Sarnami, hai heb ik hier geschreven, in Nederland. Ik barstte van heimwee. Ik móest het schrijven, als een uitlaat. Om niet aan heimwee kapot te gaan. Daarom zit het zo vol met natuurbeschrijvingen en Surinaamse sfeer.’
In de beide volgende boeken is dat lang niet zo sterk aanwezig.
‘Ja, bewust. Het is voor mij echt geen kunst mijn werk op te laden met sfeer. Ik wilde meer met dwingende feiten werken. Het gekke, het tegemoetkomende hierin was, dat ik, eenmaal terug in Suriname, heel nuchter tegen het groen zat aan te kijken. Ik had veel meer oog en ook veel meer gevoel voor de situatie van de mensen om me heen. Op mijn werk had dit een hele positieve uitwerking maar aan de andere kant liep ik rond met het gevoel dat ik iets essentieels verloren had. Voorgoed. En dat er een enorme leegte was ontstaan. Ik had ook weinig vrienden. Die hadden het vaak ook erg moeilijk door hun instelling, door de dingen die ze zeiden of die ze van plan waren te doen. Al na twee maanden wist ik dat ik weer weg zou gaan. Maar ik verzette me ertegen, ik was ook moe van het op-en-neergaan. Het had me weer een heleboel geld gekost.’
Na Sarnami, hai (1969) verscheen Strafhok (1971). De scherpst geprofileerde figuur daarin is weer een Hindostaan, de onderwijzer Nohar Gopalraj. Bea Vianen heeft zelf geruime tijd bij het onderwijs in Suriname gewerkt. De meester is een figuur van gewicht in de Hindostaanse gemeenschap.