Syntaktische konstrukties in gesproken taal
(1981)–Frank Jansen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||
1. InleidingIn de volgende hoofdstukken zal ik verslag doen van een onderzoek naar enkele konstrukties die voorkomen in de Nederlandse spreektaal. In dit inleidende hoofdstuk zal ik dit onderwerp wat nauwkeuriger omschrijven, opdat de lezer meteen kan nagaan of hij er wel of niet iets van zijn gading in kan vinden. Het gaat in de eerste plaats om spreektaal. Die wordt bestudeerd aan de hand van werkelijk gesproken taal, dus niet op basis van, bijvoorbeeld, dialogen uit toneelstukken (Van den Berg 1963). Een belangrijke beperking van dit onderzoek vormt de manier waarop we aan die gesproken taal zijn gekomen. Dat is gebeurd door een veertigtal mensen te interviewen, en deze interviews op de band op te nemen. Alleen deze interviews vormen het materiaal, toevallige observaties of gegevens uit andere spreektaalkorpussen komen er niet in voor, tenzij anders wordt aangegeven. Het materiaal bestaat dus uit - vaak uitgebreide - antwoorden op een serie vragen. Dat maakt ons korpus gesproken taal al belangrijk verschillend van dat van Uijlings (1956). Zij ontlokte gesproken taal door geheel onvoorbereide mensen verscheidene prentjes te laten beschrijven. Alleen al daarom zijn de resultaten van ons onderzoek niet onmiddellijk vergelijkbaar met die van vroegere onderzoekers. Een verder kenmerk van mijn materiaal is, dat we aandacht hebben besteed aan de selektie van de sprekers. Dezen werden zo geselekteerd dat het mogelijk was eventuele verschillen in taalgebruik tussen diverse groepen sprekers op het spoor te komen. In hoofdstuk 3 wordt uiteengezet hoe het korpus opgebouwd is. Al is hiervoor de nadruk gelegd op de verschillen tusen ons onderzoek en de voorgaande, dit betekent niet dat onze gesproken taal totaal anders in elkaar steekt dan die waarop die andere onderzoeken zijn gebaseerd. De hoeveelheid problemen die de beschrijving van mijn konstrukties met zich mee bracht, was echter zo groot, dat er geen tijd en plaats meer was voor uitgebreide vergelijkingen met andere onderzoekingen. Uit het woord konstrukties in de titel blijkt verder dat slechts één aspekt van de spreektaal aan bod komt, de syntaksis. Daar komt nog bij dat we dat begrip vrij nauw hebben geïnterpreteerd, namelijk als de manieren waarop konstituenten aaneengeschakeld worden tot één zin (daarover straks meer). Buiten beschouwing blijven dus kwesties als tijd en kongruentie van werkwoordsvormen of de keuze van voegwoorden, onderwerpen die traditioneel tot de syntaksis worden gerekend. Ook de interne struktuur van woordgroepen blijft volledig buiten beschouwing. Deze studie bevat geen overzicht van de syntaktische konstrukties die in de gesproken taal voorkomen. We beperkten ons ten eerste tot | |||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||
mededelende hoofdzinnen. Ten tweede bekeken we daarvan alleen de zinsdelen die vóór de persoonsvorm (voortaan: pv) staan. In hoofdstuk 3 vindt U de motivatie voor deze beperking. In de praktijk zullen ook andere zinsdelen aan bod komen, maar dan alleen voor zover ze beschouwd kunnen worden als potentiële zinsdelen vóór de persoonsvorm. Zodoende is ons onderzoek beperkt tot de volgende vragen omtrent spreektaalkonstrukties: a. indien de mededelende hoofdzin één zinsdeel voor de pv heeft, wat zijn dan de eigenschappen van het eerste zinsdeel? Daaraan gerelateerd is de vraag: hoe groot is de kans dat een bepaald zinsdeel op de eerste plaats terecht komt ten opzichte van de keren dat het op een andere plaats terecht komt? Een konkreet voorbeeld is de struktuur van het type (1), waarvan je de frekwentie kan relateren aan die van (2). Dit soort kwesties wordt behandeld in hoofdstuk 4.Ga naar voetnoot1.
b. indien de mededelende hoofdzin géén zinsdeel voor de pv heeft, bijvoorbeeld (3) in plaats van (4), kunnen we dan iets te weten komen over het element dat weggelaten is? Zo ja, wat voor eigenschappen heeft dat element en welke zo'n zin?
De konstruktie in (3) noem ik eerste zinsdeel deletiekonstruktie (EZD). De konstruktie wordt in hoofdstuk 5 besproken. c. indien de mededelende hoofdzin twee zinsdelen voor de pv heeft, bijvoorbeeld (5) in plaats van (6), wat voor eigenschappen hebben dan die twee elementen voor de pv?
Deze konstruktie, een zogeheten Links Dislokatie (of:LD) konstruktie, wordt besproken in hoofdstuk 6. d. indien de mededelende hoofdzin twee pv's bevat, bijvoorbeeld (7) in plaats van (8), welke eigenschappen hebben die pv's, welke de elementen tussen de pv's en welke de rest van de zin?
Aan deze konstruktie die Herhalingskonstruktie (HK) genoemd wordt, is hoofdstuk 7 gewijd. | |||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||
Op a. na zijn dit spreektaalkonstrukties. Met die term bedoel ik niet, dat deze konstrukties niet in schrijftaal kunnen voorkomen. Dat gebeurt wel, vooral met de konstruktie onder b. Bij zuke 'geschreven spreektaalkonstrukties' kunnen we echter de volgende kanttekeningen plaatsen. Ten eerste komen ze vooral voor, in dié teksten die pretenderen zoveel mogelijk bij de spreektaal aan te sluiten (bijvoorbeeld reklameteksten). Ten tweede zijn ze in geschreven taal schaars, vergeleken met de frekwentie in gesproken taal. Ten derde is er een verschil in normatief opzicht. Geschreven spreektaalkonstrukties zullen niet gauw voorkomen in officiële of formele teksten, terwijl ze in de gesproken taal in alle stijlen voorkomen zoals ook uit dit onderzoek blijkt. De vooropplaatsingskonstruktie, zoals ik de gevallen onder a. voortaan zal noemen, is dus een vreemde eend in de bijt, omdat deze wel in geschreven taal voorkomt. De voornaamste reden waarom a. toch in het onderzoek werd betrokken was, dat een grondig inzicht in de eigenschappen van de gewone eerste zinsdelen noodzakelijk was voor de bestudering van de andere spreektaalkonstrukties. Een andere reden is het voorkomen van zinnen als (9), die naar we aannemen van (10) kan worden afgeleid:
Hier is het objektGa naar voetnoot2. van een prepositie vooropgeplaatst, terwijl de prepositie zelf achter is gebleven. Deze konstruktie, die in 4.5. wordt behandeld, is weer een echte spreektaalkonstruktie. Het voornaamste doel van deze studie is meer gegevens te verkrijgen over het gebruik van de genoemde konstrukties. Het zal daarbij niet alleen gaan om de syntaktische eigenschappen van de zinnen waarin de konstrukties voorkomen, maar ook om eigenschappen van de sprekers. Wij zijn nagegaan of de frekwentie van deze konstrukties samenhangt met sociale eigenschappen van de spreker, en met de aard van het gesprek. Deze gegevens worden dan gebruikt voor de beantwoording van de kernvragen van dit onderzoek. Wat is de status van de spreektaalkonstrukties? Zijn het vergissingen, en dus vergelijkbaar met versprekingen? Zijn het varianten van de standaardtaal die minder gewaardeerd worden in sociolinguistisch opzicht? Of, een laatste mogelijkheid, zijn het konstrukties die tot het taalsysteem van de taalgebruiker behoren, en die als zodanig een eigen waarde hebben? In hoofdstuk 8 hebben we dat probleem ook langs een andere weg geprobeerd te benaderen. Met behulp van twee soorten tests gaan we daar na welke syntaktische eigenschappen de akseptabiliteit van de spreektaalkonstrukties bepalen. De resultaten van deze tests kunnen systematisch zijn of niet. Is het eerste het geval, dan kunnen we de systematiek in de waardering vergelijken met de systematiek in de produktie. Als deze twee overeenkomen dan is er een goede | |||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||
reden om aan te nemen dat de desbetreffende spreektaalkonstruktie onderdeel is van het taalvermogen van de spreker. Het bovenstaande is een omschrijving van de onderwerpen die hierna zullen worden behandeld. Voor de duidelijkheid voeg ik daar tenslotte nog enkele onderwerpen aan toe die straks niet aan de orde zullen komen. Ten eerste is dit geen verhandeling over de juiste manier van spreken. De doelstelling is dus niet normatief maar deskriptief. Ten tweede zal helemaal niets worden gezegd over de geschiedenis van spreektaalkonstrukties; er staat dus niets in over verandering van één of meer konstrukties. Ten derde zal ook de geschiedenis van de beschrijving van de spreektaalkonstruktie niet of nauwelijks aan bod komen. Deze gekompliceerde kwestie verdient nog eens apart te worden besproken. Tenslotte blijft ook het aspekt van de taalontwikkeling buiten beschouwing. Het gaat alleen over de gesproken taal van volwassenen. Aan een vergelijking van de resultaten met die van onderzoek naar kindertaal waag ik me hier niet. |
|