En dit zeggende ging hij met een beleefden groet heen. Hij keek nog even om en zag teen den stationschef naar de beide rechercheurs gaan en druk met hen praten. Hij merkte wel aan het wijzen en kijken, dat ze het over hèm hadden.
‘Mooi zoo!’ zei hij ‘als 't niet anders kan, dan maar geboeid onder politiegeleide.’
Nog eens omgekeken en jawel, de kleine comedie, die hij gespeeld had, was gelukt. De rechercheurs volgden hem, al deden ze het voorkomen, of ze niet op hem letten.
Lavarède hield zich, alsof hij hun ontloopen wou. Nu eens draaide hij om een blok huizen heen, dan weer sloeg hij een dwarsstraat in, keerde op eens weer om, in één woord deed als iemand, die door de politie vervolgd wordt en haar het spoor zoekt bijster te maken.
De uitslag van die manoeuvre was, dat de politiebeambten hun twijfel tot zekerheid voelden worden. Die man, die den stationschef over hen had uitgehoord en nu zoo zichtbaar hen zocht te ontwijken, was zeker de bankier Rosensteiner. Hunne breede gezichten glommen van voldoening. Er stond een mooie premie op het hoofd van den bankier, die zouden zij verdienen. De eene beambte, Schulze, een kleine dikkerd, was voor deze onderneming het denkende hoofd en de ander. Muller genaamd, een groote stevige kerel, vertegenwoordigde de kracht.
Zij aarzelden nog, Armand gevangen te nemen, uit vrees zich te vergissen, Lavarède moest hen een weinig helpen. ‘Zij moeten een bewijs hebben, dat hun achterdocht tot zekerheid maakt,’ zei hij bij zich zelven.
Met die gedachte vervuld, begaf hij zich naar het hotel, waar zijne Engelsche vrienden hun intrek hadden genomen en vroeg hen, of ze lust hadden in eene wandeling.
Terwijl Aurett en haar vader zich gingen klaarmaken, nam hij een velletje papier en schreef er haastig een paar regels op. Hij vouwde het netjes toe en stak het in zijn zak.
Toen hij buiten kwam, merkte hij, dat de twee politiebeambten aan beide zijden van de straat hadden post gevat.
‘Willen wij eens gaan kijken naar de petroleumbronnen?’ vroeg hij aan Aurett, ‘die zijn van groot belang voor Bakoe, omdat ze twee derden opleveren van al de petroleum, die op de wereld gebruikt wordt. We moesten dat vandaag maar doen, want misschien gaan wij straks al weer op reis.’
En daar zijne vrienden hem vragend aankeken, vervolgde hij: ‘'k Heb eene gelegenheid, maar om die te kunnen gebruiken, heb ik een verzoek aan u. Wat er ook gebeure, Sir Murlyton, wilt u doen, alsof u mij hier toevallig hadt ontmoet en niets van mij afweet?’
‘Ik zal stellig niets doen of zeggen, wat u in verlegenheid zou kunnen brengen, of u zou kunnen berooven van een kans om verder te komen, maar wilt ge mij niet eerst op de hoogte brengen?’
‘Dat is niet noodig, waarde vriend, de comedie zal voor uwe oogen afgespeeld worden.’
Op weg naar de petroleumbronnen kwamen ze voorbij den tempel van Balakani, waarheen vele Perzische vuuraanbidders een bedevaart doen; spoedig waren zij daarop bij de bronnen. Deze liggen in eene zandige vlakte, waaruit een sterke naphtageur opstijgt. De geheele vlakte is bezaaid met houten gevaarten van vijf en twintig meter hoog, die tot steunsel dienen voor de boorwerktuigen en veel lijken op die boven de putten van de Fransche steenkolenmijnen.
Terwijl Lavarède aan Aurett een en ander uitlegde en tegelijk lette op de beide rechercheurs, hield hij plotseling stil. Op twintig pas afstand stond er iemand druk te redeneeren en te gesticuleeren tegen een groep menschen; naar hunne kleeding te oordeelen waren het ondergeschikte beambten.
De spreker keerde zich om, liet zijn gehoor in den steek en stapte regelrecht op Armand af.
‘Mijnheer Lavarède! vind ik u eindelijk?’
Armand was stil van verbazing. Bouvreuil, dien hij het laatste gezien had op het brandende dak van de pagode te Lhaça, Bouvreuil stond in levenden lijve voor hem.
‘Heel verbaasd mij hier te ontmoeten! Ja, dat begrijp ik, maar het is toch heel eenvoudig in zijn werk gegaan. Toen uw ballon uit Lhaça opsteeg in noordelijke richting, vluchtte ik naar het zuiden, in eene priesterkleeding, die ik uit de vlammen gered had. Dat priesterlijk gewaad heeft mij de reis zoo gemakkelijk gemaakt. Ik vond bij de geloovigen overal eene eerbiedige ontvangst en een gastvrij onthaal. Door de passen van den Himalaya kwam ik in de vlakte van Hindostan. Ik sprak nooit, omdat ik geen woord van de taal kende, maar de menschen dachten, dat ik eene gelofte had afgelegd en nu vereerden ze mij als een heilige. Zij betwistten elkander de eer, mij aan hunne tafel te zien. Zoo kwam ik te Calcutta.’
‘Geloof maar vrij, dat het mij spijt, Mijnheer Bouvreuil,’ riep Lavarède.
Bouvreuil lachte, dat zijne mondhoeken bijna aan zijne ooren kwamen.
‘O, u zult nog meer hoeren, Mijnheer Lavarède. In Calcutta noemde de kanselier van het Fransche Consulaat, een Provençaal, een zeer aangenaam man, mij een groot ontdekkingsreiziger. Van Tibet naar Calcutta te reizen als een priester van Boeddha, dat vond hij geniaal. Ik had dat zoo niet ingezien.... de zorgen en moeiten van de reis, begrijpt u.... maar ik moet zelf zeggen, het was geen gewone manier....’
‘Puur toeval,’ zei Lavarède plagend.
‘O, u kunt lachen, zooveel u wilt,’ hernam Bouvreuil, ‘maar in Calcutta zijn de menschen niet gek. Ze hebben mij gefêteerd en diners gegeven te mijner eere, en de pers heeft over mij gesproken en ik zou u eene courant kunnen laten zien, waarin met groote letters gedrukt staat: ‘Redevoering van den beroemden reiziger Bouvreuil’.
‘Intusschen verloor ik nooit mijn doel uit het oog, u weer te vinden. 'k Had naar Frankrijk getelegrafeerd en bezat dus weer geld, wist echter niet goed, waar ik u zoeken zou. 'k Hoorde van den consul, dat er van Tibet uitgaande noordelijk maar éen weg is naar Europa, nl. de