De nadagen van de verzorgingsstaat
(1983)–Ph.A. Idenburg– Auteursrechtelijk beschermdKansen en perspectieven voor morgen
[pagina 9]
| |||||||||||
Over kennen, maken en besturenIn een veel geciteerde uitspraak van de Schotse filosoof Ferguson wordt gesteld dat maatschappelijke instellingen weliswaar het produkt zijn van menselijk handelen, maar niet van menselijk ontwerpen. Ferguson was niet de enige die twijfelde aan de bewuste maakbaarheid van de samenleving. Wijze boeken staan vol met uitspraken over de ijdelheid van het menselijk handelen. Tegelijkertijd is de kunst van het voorspellen zo oud als de wereld. In vrijwel elke cultuur probeert men door het schouwen van levers, de bestudering van de sterren, door orakels of op een andere manier de toekomst te kennen. Niet alleen om het noodlot van individu of staatsgemeenschap te voorzien, maar juist om het voorspelde onplezierige lot te voorkomen of het geluk te bespoedigen. Hoe afhankelijk hij zich ook voelt, altijd bleef en blijft de mens hopen dat hij in vrijheid de geschiedenis ten goede kan keren. Hoe machteloos hij zich ook voelt tegenover de machten van de natuur, de hoop blijft dat hij zijn lot zelf kan bepalen. Sterker nog dan enige andere cultuur vertrouwt onze samen leving op menselijk kunnen. De westerse mens heeft geleerd dat hij zich niet hoeft neer te leggen bij leed en armoede; die kunnen worden bestreden. Door het formuleren van natuurwetenschappelijke wetmatigheden en sociaal-wetenschappelijke regelmatigheden tracht hij meester te worden van de toekomst. Hoe in- | |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
gewikkelder de samenleving wordt, hoe meer de belangstelling voor toekomstonderzoek groeit. Nieuwe technieken vergroten de mogelijkheden daarvan. Elke overheid tracht zicht te krijgen op het toekomstig verloop van de bevolking, de stand van de economie, het aanbod van arbeidskrachten, de beschikbaarheid van grondstoffen en energie en vele andere voor het welzijn bepalende factoren. Kennis van die feiten schept een mogelijkheid van gericht handelen. De literatuur op dit gebied is haast onafzienbaar geworden en het aantal grootheden dat daarbij een rol speelt is zo omvangrijk dat de overvloed aan gegevens ieder gewonnen inzicht weer te niet doet.Ga naar eind1 In het begin van de jaren zeventig verscheen het ‘toekomstmodel’ van de Club van Rome. Het kwam tot stand door berekeningen vanuit bekende gegevens naar de toekomst toe. Uit nieuwe berekeningen op grond van kleine wijzigingen bleek een geheel afwijkende voorspelling te volgen. Dat is een paradoxaal gegeven: door toeneming van kennisen kunde lijkt het erop dat de greep op de toekomst is vergroot. Tegelijkertijd dreigt het gevaar dat die veelheid aan kennis niet meer te hanteren valt. Het is een moderne variant van de oude paradox: als de toekomst kenbaar en dus gedetermineerd is, is hij niet meer beinvloedbaar, maar als de toekomst wel beïnvloedbaar is, dan is hij logischerwijs niet kenbaar. Tijdens een studiedag van de Nederlandse Sociologische en Antropologische Vereniging (nsav) maakte Van Steenbergen het onderscheid tussen twee typen toekomstonderzoek: de projectief gerichte pushmodellen, waarbij het onveranderlijke gezocht wordt, en de prospectief gerichte pullmodellen, waarbij gezocht wordt naar het veranderlijke. De pushmodellen kenmerken zich door een deterministisch denken in de tijdas: verleden-heden-toekomst. De toekomst is dan voorspelbaar en kenbaar als voortzetting van verleden en heden. De pullmodellen gaan uit van waar we naar streven. Het zijn voluntaristische modellen in de tijdas: toekomst-heden-toekomst. De toekomst wordt vooral gezien als een resultaat van menselijk handelen; hij is maakbaar.Ga naar eind2 | |||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||
De hier schetsmatig aangegeven onderscheidingen zijn hier in zoverre van belang dat ze illustreren hoe een moderne overheid nog steeds in de spanning staat van kennen en keuren, van voorspellen en voorzeggen, van extrapoleren en plannen. Scepsis te over, zowel over de kenbaarheid van de toekomst als over de mogelijkheid om haar vorm te geven. De omvangrijke literatuur op dit terrein, de vele activiteiten van planbureaus, wetenschappelijke adviescolleges en studieorganen te zamen zijn echter evenzovele tekenen van de hoop dat het mogelijk moet zijn op redelijke wijze vorm te geven aan de samenleving van onze oude dag en van onze kinderen.
In zijn brede studie over het hier behandelde thema maakt Polak het onderscheid tussen: zijns-optimisme (of pessimisme) en wils-optimisme (of pessimisme). ‘Het eerste betreft de voor onveranderlijk gehouden loop der dingen, ten goede of ten kwade. Het tweede een al of niet voor mogelijk gehouden menselijk ingrijpen in de gang van zaken’.Ga naar eind3 Men kan denken aan het geloof in natuurwetmatigheden, aan de voorstelling dat God de geschiedenis naar haar eindbestemming leidt (theocratie) of aan het geloof in een onweerstaanbare evolutie, aan een klassiek liberale theorie dat het ongeremde eigenbelang de best mogelijke harmonie zal brengen of de overtuiging dat de revolutie noodwendig een nieuwe orde zal scheppen (Marx). Zijns- en wils-optimisme (of -pessimisme) verkeren in een wisselende balans. Dankzij de ontwikkeling van de natuurwetenschappen en de sociale wetenschappen is het vertrouwen in de kenbaarheid van de toekomst en dus het zijns-optimisme aanzienlijk versterkt. Tegelijkertijd heeft de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke en sociaal-wetenschappelijke technologie het wils-optimisme meer kracht gegeven. Wie de technische wonderen van de laatste eeuw beschouwt, kan zich moeilijk onttrekken aan de gedachte dat voor ieder technisch probleem vroeger of later een oplossing gevonden kan worden. Dit optimisme geldt, zij het in mindere mate, ook voor de resultaten van medische, economische en psychologische technieken. Het ver- | |||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||
trouwen in de maakbaarheid van de toekomst is er door gegroeid.
Naast vertrouwen in de kenbaarheid en maakbaarheid van de toekomst illustreert de geciteerde uitspraak van Ferguson over menselijk handelen en menselijk ontwerpen echter scepsis ten aanzien van een derde aspect van de toekomst: de bestuurbaarheid. Is het wel mogelijk om de verschillende denkbare blauwdrukken van de toekomst ook daadwerkelijk te realiseren? Alles kan, wordt gesteld, maar niet alles tegelijkertijd. Gratis brood voor wie honger heeft, het is te realiseren; een voorziening voor wie door ziekte of ongeval geen inkomen meer heeft, verzorging van weduwen en wezen, onderwijs voor iedereen, een verzorgde oude dag... al die utopische beelden van nog geen eeuw geleden zijn gerealiseerd en nog veel meer. Maar het vermogen om de problemen op te lossen heeft zich nog aanmerkelijk sneller ontwikkeld dan de welvaart om dit alles te betalen en de politieke en bestuurlijke capaciteit om keuzen te doen uit de vele uiteenlopende wensen. Maakbaarheid van de samenleving? In vele opzichten: ja. Maar bestuurbaarheid met name in zaken waar in een pluriforme samenleving verscheidenheid van wensen heerst, daarover zijn de twijfels aanmerkelijk groter. Van de overheid werd in het verleden telkens weer, niet ten onrechte, verwacht dat zij oplossingen zou aandragen voor maatschappelijke noden. Nu schijnt zij in een houdgreep geraakt te zijn: enerzijds wordt van haar het antwoord op zeer veel vragen verwacht, anderzijds ontbeert zij de steun als zij daarbij moeilijke keuzen moet doen. Waar door de technische ontwikkelingen ‘the sky the limit’ schijnt te zijn geworden (en dat nog niet eens, gezien het ruimtevaartonderzoek), daar zijn politiek-bestuurlijk de marges steeds smaller geworden. Het vraagstuk waarvoor de samenleving staat is beeldend uitgedrukt in de maan-ghetto metafoor. Hoe komt het, zo luidt de vraag, dat we wel een man op de maan kunnen zetten, maar problemen van discriminatie en ghetto-vorming niet kunnen oplossen? | |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
Dit dilemma van maakbaarheid en bestuurbaarheid weerspiegelt zich ook in het toekomstonderzoek. Naarmate terreinen exact in kaart te brengen of meetbaar zijn, zoals in demografische kwesties, zijn ze object van voorspellingen en beleidsadvisering. Maar naarmate waarden, voorkeuren en houdingen een sterkere rol spelen wordt het toekomstonderzoek onzekerder. Een illustratie hiervan vormt het nog steeds zeer leesbare boek 40.000 uur, dat de Fransman Fourastié in 1965 schreef.Ga naar eind4 In deze toekomststudie houdt hij zich bezig met de betekenis van een reductie van de menselijke beroepsarbeid tot maximaal vijfendertig jaar van twaalfhonderd uur. Het moment dat voor de produktie en verzorging niet meer nodig zal zijn dan deze inspanning valt op korte termijn te verwachten. En ook mag verwacht worden dat die drastisch verkorte arbeidstijd grote gevolgen voor het samenleven zal hebben. Vandaag, ruim zeventien jaar later, blijkt Fourastié's prognose in belangrijke mate te zijn gerealiseerd. Maar de uitschakeling uit het arbeidsproces van meer dan een miljoen mensen door arbeidsongeschiktheid en werkloosheid omschreven als volksvijand nummer een, heeft ook Fourastié niet voorzien. Telkens weer blijkt dat systematisch toekomstgericht beleid in verlegenheid komt als het aankomt op waarderingen of, in het algemeen, op prognose van sociaal-culturele variabelen. Wie heeft rond 1960 de ingrijpende veranderingen in seksuele en huwelijksmoraal van de afgelopen jaren kunnen voorzien? Wie heeft (behalve McLuhan:The medium is the message) het gewaagd de betekenis van de invoering van de televisie te voorspellen? Voor een beter inzicht in dergelijke kwalitatieve ontwikkelingen kan regelmatige sociale en culturele rapportering van betekenis zijn. In Nederland beschikken we nu al tien jaar over dergelijke rapporten die, gezien als trendrapporten, het inzicht in de sociale en culturele veranderingen aanmerkelijk kunnen verdiepen. | |||||||||||
Het Sociaal en Cultureel PlanbureauOp 30 maart 1973 werd bij Koninklijk Besluit door de regering | |||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||
het Sociaal en Cultureel Planbureau ingesteld met als drieledige taak:
In de afgelopen tien jaar heeft het bureau met een grote voortvarendheid deze inventariserende, evaluerende en beleidskritische taak op het moeilijke sociale en culturele terrein aangepakt. Hoekstenen bij het beschrijven van de ontwikkelingstrends en het aangeven van mogelijke beleidsrichtingen zijn in die afgelopen periode de tweejaarlijkse Sociale en Culturele Rapporten geweest. Het vijfde en jongste rapport in deze serie verscheen in september 1982. Deze rapporten zijn over het algemeen met grote waardering ontvangen. Zo vergeleek Lapré het eerste rapport met de macro-economische verkenningen met hun geselecteerde stof voor discussie over het economische beleid.Ga naar eind5 Peper ondersteunde die gedachte met zijn stelling dat het Welzijnsrapport een bron van discussie zou moeten zijn voor de richting die we met het welzijnsbeleid willen inslaan.Ga naar eind6 Veldkamp schreef dat deze rapporten niet meer weg te denken zijn bij een bespreking van het sociaal-economische en het sociale en culturele beleid in Nederland.Ga naar eind7 Na het verschijnen van vijf rapporten blijkt dat het van een dergelijke beleidsgerichte politieke bespreking van deze rapporten niet is gekomen. Geen van de rapporten is ooit als zodanig in het parlement behandeld. In de kritieken is er nogal wat aandacht besteed aan deze relatieve effectloosheid van de rapporten. Daarbij is naar voren gebracht dat ze weliswaar veel weetjes zouden bevatten, maar wei- | |||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||
nig grote lijnen.Ga naar eind8 Het is kritiek die niet kan slaan op de vele beleidsadviezen die deze rapporten bevatten. Voorbeelden daarvan zijn: het pleidooi voor een alomvattend vrijetijdsbeleid, de waarschuwing voor het groeiende probleem van de alcoholverslaving, de reeds vroegtijdige en telkens herhaalde waarschuwing van een te verwachten ‘overproduktie’ van opgeleiden in de kwartaire sector, waarschuwingen ten aanzien van de ingrijpende demografische ontwikkelingen met de te verwachten problemen (ouderenbeleid), het te kort schieten van de kwaliteit van het woningaanbod op de vraag, de slechte inkomenspositie vooral van langdurig werklozen en gescheiden vrouwen met kinderen.
Zonder te willen beweren dat in de afgelopen jaren op deze en vele andere door de rapporten gesignaleerde problemen geen beleidsmaatregelen zijn genomen, kan toch gesteld worden dat de rapporten nooit als zodanig inzet zijn geweest van een discussie over het sociale en culturele beleid. Die discussie is wel op gang gekomen aan de hand van vele regeringsnota's en aan de hand van wetenschappelijke publikaties. Maar de belangrijkstepublikatie van het belangrijkste ambtelijke orgaan op dit terrein heeft daar niet toe kunnen dienen. Deze bundel is niet de plaats om een brede beschouwing te wijden aan mogelijke verklaringen voor dit gegeven. Daarbij zouden ongetwijfeld vele woorden gewijd moeten worden aan de moeilijkheid dat een in dertien departementen opgesplitst rijksapparaat probleemstellingen die een departementale terreinverkaveling overstijgen, haast niet blijkt te kunnen oppakken. Het antwoord zal gezocht moeten worden in de gesignaleerde bestuurbaarheidsproblemen, die het voeren van een samenhangend en toekomstgericht beleid zo moeilijk maken. Ook is het van belang te wijzen op de beperkte mogelijkheden van een ambtelijk bureau dat werkt in het terrein van kennen en keuren, een terrein waarin feiten en oordelen, trendextrapolaties en politieke keuzen zo dicht bij elkaar liggen. Zelfs bij de huidige pragmatische opzet van de Sociale en Culturele Rapporten, zo is in de afgelopen jaren gebleken, is het voor een regering vaak uitermate moeilijk om niet daadwerkelijk invloed | |||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||
uit te willen oefenen op de door het planbureau gegeven cijferopstellingen en probleemdefinities. En het is een bewijs van het hoge democratische gehalte van onze samenleving dat het überhaupt mogelijk is onder regeringsverantwoordelijkheid rapporten te publiceren met op zoveel pagina's direct als kritiek op het regeringsbeleid interpreteerbare gegevens. De weergegeven problematiek is reeds vroegtijdig gesignaleerd door De Swaan, die er de conclusie aan verbindt dat er naast de Sociale en Culturele Rapporten een vrijere publikatie zou moeten komen, waarin meer ruimte is voor oordeel en keuze en interpretatie.Ga naar eind9 Een dergelijke publikatie zou zich beter kunnen lenen voor het zo hoogst noodzakelijke politieke debat over de uitgangspunten van de verzorgingsstaat. Deze bundel opstellen is een bescheiden poging om te komen tot interpretatie van de in de vijf verschenen Sociale en Culturele Rapporten gesignaleerde ontwikkelingen. Hopelijk zal het niet bij deze poging blijven. | |||||||||||
Andere probleemomschrijvingenDe voorgaande overwegingen leiden tot een aantal criteria waaraan de schrijvers zich hebben trachten te houden. Allereerst hebben we getracht de uiteenzettingen zoveel mogelijk op feitelijke gegevens te baseren. We hebben ons daarbij - het ene thema leent zich er beter voor dan het andere - trachten te concentreren op het gevoerde en te voeren overheidsbeleid. Vervolgens hebben we de uiteenzettingen geplaatst in een interpreterend kader; op basis van persoonlijke oordelen. Tenslotte zijn we als auteurs tweemaal voor een tweedaagse bijeenkomst bij elkaar gekomen om eikaárs beschouwingen kritisch onder de loep te nemen. Door deze werkwijze hopen we aanknopingspunten te bieden aan een ieder die daarin geïnteresseerd is - en dat zou iedere kiezer kunnen zijn - om na te denken over de kansen die er liggen voor vernieuwend en vernieuwd overheidsbeleid. De gegeven synthese van kennen (feiten), keuren (interpreta- | |||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||
tie) en kiezen (beleidsgericht) is verwant met de drie onderscheiden aspecten van kenbaarheid, maakbaarheid en bestuurbaarheid van de toekomst. De beleidsvoerder heeft immers bij het voeren van een toekomstgericht beleid behoefte aan drie elementen, te weten:
Toekomstgericht beleid zal zich zeker zozeer laten leiden door deze en vergelijkbare beelden en visies als door de feiten die over die wereld beschikbaar zijn. Bij de beleidsvoering door de overheid wordt vaak onvoldoende rekenschap afgelegd van deze visies en beelden. De beleidskeuzes en -beslissingen zijn immers meestal veel beter te verantwoorden aan de hand van aantoonbare en door meerderheden erkende maatschappelijke problemen. Maar wat wij nu als problemen onderkennen wordt veelal bepaald door ervaringen uit het verleden en niet door keuzen voor de toekomst. Zo dreigen bestuurders zich telkens weer te beperken tot het corrigeren | |||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||
van de fouten van gisteren. Daarmee kun je als de omstandigheden snel veranderen fout uitkomen. Van generaals is gezegd dat zij meestal de vorige oorlog opnieuw willen voeren. Op andere gebieden ligt dat vaak niet anders. Toen in de jaren zestig bij een snelle economische groei te lang werd vastgehouden aan een beleid van lage lonen en veel investeren (een relevant beleid in een economie in herstel, zoals in de jaren vijftig) verloor dat beleid snel aan zin. Toen, in strijd met wat de ervaring had geleerd de afgedwongen loonexplosies economisch wel haalbaar bleken, was dat een klap voor de geloofwaardigheid en legitimiteit van het gevoerde economische beleid. Wie na die ervaring beleid trachtte te formuleren, hoedde zich er wel voor in dezelfde fouten te vervallen, ook toen ten gevolge van allerlei verschijnselen (milieubeleid, oliecrisis en dergelijke) de nieuwe conventionele wijsheid niet meer opging. Nu, na reeds tien jaar van gefrustreerde hoop op zich voortzettende economische groei, lijkt het doemdenken de nieuwste conventionele wijsheid te zijn. Is dat terecht? Telkens weer blijkt hoe, bij een overmatig vertrouwen op gevestigde visies, kansen voor nieuwe ontwikkelingen verspeeld worden en de tekenen van de tijd worden misverstaan.
Men zou uit deze ervaring de volgende conclusie kunnen trekken: ‘It is less important to ask what the future will be than to ask what it is we can reasonably make the future to become’.Ga naar eind10 Wie, na lezing van deze succes-agenda-achtige moraal de neiging heeft deze bundel verder ongelezen weg te leggen, doet er goed aan nog een aantal gedachten te overwegen. In een aan de komende jaren tachtig gewijd nummer van Newsweek merkt de Amerikaanse kernfysicus Taylor op: ‘People have a tendency to say: Let's be realistic, and then you know you're going to hear a bunch of horror stories’.Ga naar eind11 Men kan ze bijna dagelijks lezen: als we niets doen zal bij voortgezette toename van - vul in: bevolking, energiegebruik, overheidstekort, werkloosheid - iets vreselijks onaanvaardbaars en meestal volstrekt onvoorstelbaars gebeuren. Die redenering doet denken aan de logica van de schoolconciërge die een leerling van ongewenst gedrag tracht af te houden door de vraag: | |||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||
‘Doe je dat thuis ook? Als we dat allemaal eens gingen doen?’ Die logica ‘ad absurdum’ schuilt in het postuleren van een wereld waarin geen verandering is, een wereld zonder levende mensen. Het is werkelijkheidsvreemd en leidt tot uitzichtloze en dus voor het beleid ongeschikte probleemdefinities. Tijdens de behandeling van een verwant probleem heeft Schuyt in zijn Leidse oratie (naar aanleiding van Schön) de betekenis van zogenaamde generatieve metaforen voor het sociale beleid beschreven.Ga naar eind12 Hoe verschijnselen worden beschreven, en dat gebeurt vaak in termen van onbewust gebruikte metaforen, bepaalt voor een belangrijk deel de richting van het beleid. Als men bijvoorbeeld sociale voorzieningen beschrijft als gefragmenteerd, dan gaat de oplossing als vanzelf in de richting van coördinatie van het sociale beleid. Beschrijft men echter diezelfde situatie als een systeem van autonome diensten, dan is er geen probleem van noch behoefte aan coördinatie. Schuyt wijst erop hoezeer problemen vaak in metafoorvorm aan het beleid worden gepresenteerd; in termen van ‘ongezonde’ situaties, van ‘leemten’, van ‘gevaarlijke’, ‘onhoudbare’ toestanden, van ‘strijd voor’ en ‘gevecht tegen’. Oplossingen volgen het spoor van dergelijke metaforen. Ook als de ineffectiviteit van bepaalde oplossingen onderkend wordt is er vaak een aarzeling af te zien van de aan hen ten grondslag liggende beelden. Verandering van beleid vraagt dan soms allereerst om een andere verbeelding van de onderkende problematiek. In dit boek hebben wij uit deze overwegingen de conclusie getrokken dat ‘meer van hetzelfde’ beleid niet altijd een antwoord is op ervaren problemen; dat daardoor kansen voor een leefbaarder toekomst onbenut blijven. Impasses zijn vaak alleen oplosbaar bij doorbreking van de gekozen probleemdefinities. Dat vraagt om fantasie en moed, want bij de op dit moment ervaren problemen voegt zich dan nog de onzekerheid van een nog niet beproefde koers. | |||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||
Hoe verstarring te doorbreken?De neiging om vast te houden aan bepaalde gekoesterde probleemdefinities is een bekend thema van de sociale psychologie. Ook bij de bestudering van het openbaar bestuur verdient dit verschijnsel aandacht. Dit ingebouwde conservatisme zou als een systeemfout van grote organisaties en structuren gezien kunnen worden. Het wordt hier terloops gezegd om ons af te kunnen vragen of het mogelijk is een systematische aanpak te vinden waarbij de visie op de toekomst niet verengd wordt tot een extrapolatie van trends en probleemdefinities uit het verleden. Het is verder niet onze bedoeling een uitvoerige behandeling te geven van ‘modes of prediction’.Ga naar eind13 Een uitzondering moet gemaakt worden en wel voor een methode die in de afgelopen jaren aan populariteit wint, namelijk die waarbij enkele modelmatige extreme visies uitgewerkt worden in scenario's. Zo werden in het reeds genoemde nsav-congres verschillende scenario's naast elkaar gesteld: ‘de nieuwe ontplooiingsmaatschappij’, ‘een maatschappij van het genoeg’, en de ‘monarchie der verenigde gewesten, een trans-industriële samenleving met een sociaal-culturele preoccupatie’.Ga naar eind14 Ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid maakt, in navolging van de oeso, in zijn beleidsgerichte toekomstverkenning gebruik van een dergelijke scenariotechniek.Ga naar eind15 Deze scenariotechniek is een poging tot fabricage van visies. Zo ontwierp Van Steenbergen een raamwerk waarbinnen scenario's geplaatst kunnen worden. De assen van dit raamwerk plaatsen de toekomstontwerpen in enerzijds een spanning van economische preoccupatie en culturele occupatie, anderzijds in de spanning van wat genoemd wordt een ‘hyperindustriële en een transindustriële maatschappij’. Ook de wrr ontwierp een soortgelijk raamwerk, waarin een aantal maatschappij-ontwerpen geplaatst worden. Door confrontatie met deze, elkaar in principe deels uitsluitende visies binnen het raamwerk, wordt de beleidsruimte voor de beleidsvoerder in kaart gebracht. Geven de voorspellingen en voorstellingen van mogelijke toekomstige situaties de beleidsruimte aan, de verschillende scenario's zijn de hoekvlaggen van het bestuurlijk-politieke veld. | |||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||
In deze bundel is niet gekozen voor deze benadering, die een samenhangend totaalbeeld van denkbare toekomstige maatschappijbeelden vereist. Uitgaande van de gedachte dat naast de feitelijke analyses van de Sociale en Culturele Rapporten behoefte is aan geïnterpreteerde visies, waarin kansen voor gericht beleid worden aangegeven, is aan de auteurs gevraagd telkens op een bepaald deelterrein hun visies te geven. Waar we ons in dit boek sterk voor hebben gemaakt is een bijdrage te leveren aan de politieke agenda voor de toekomst. In een beschouwing over de inhoud van het politieke debat schrijft Schattsneider: ‘All forms of political organization have a bias in favour of some kinds of conflict and the suppression of others because organization is the mobilisation of bias. Some issues are organized into politics while others are organized out’.Ga naar eind16 De geloofwaardigheid van een politiek bestel is afhankelijk van de steun die het geeft om vraagstukken op de agenda te plaatsen; onderwerpen waarover de politieke gemeenschap het eens is om strijd te voeren. Vanuit die gedachte is deze oefening in sociale fantasie een poging geloofwaardige keuzen en kansen naar voren te schuiven als bijdrage aan de politieke agendabouw. | |||||||||||
De opzet van dit boekDe verdeling van de stof over de hoofdstukken van deze bundel behoeft geen lange toelichting. In de appendix worden de belangrijkste thema's van de vijf verschenen Sociale en Culturele Rapporten samenvattend gepresenteerd. De verdeling van de verdere stof is ingegeven door de vraagstukken waarmee iedere samenleving worstelt. De vorm mag tijdgebonden zijn, de vraagstukken zelf (zo hebben wij ze tenminste trachten te benaderen) zijn van alle tijden. In het tweede hoofdstuk betreft het de vraag naar het dominerende mensbeeld in de samenleving. Dat is niet een louter psychologische kwestie, maar in sterke mate een cultureel gegeven. Het gaat daarbij niet alleen om het individu, maar om de menselijke persoon. Als de jaren zeventig zijn aangeduid als het Ik- | |||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||
tijdperk, dan wijst dat erop dat er vragen kunnen worden gesteld bij kwesties als: zingeving, weerbaarheid van de persoon, de wijze waarop verandering verwerkt wordt, eenzaamheid en dergelijke. Iedere cultuur zal ook een antwoord moeten vinden voor de meest directe wijze van samenleven, de primaire leefvormen. Daarover gaat het derde hoofdstuk. Werd nog slechts kort geleden het gezin de hoeksteen van de samenleving genoemd, het is duidelijk dat een daarop gericht beleid rekening heeft te houden met ingrijpende veranderingen. Niet alleen die van huwelijksmoraal, maar ook voor veranderde levenscarrières, demografische veranderingen en dergelijke. Het vierde hoofdstuk richt zich op de cultuurvorming en -overdracht. Iedere menselijke gemeenschap zal een deel van het erfgoed aan een nieuwe generatie dienen over te dragen. Uiteraard is de school een van de belangrijkste instituties in onze samenleving die dat tot taak heeft. Onderwijsbeleid kan echter niet gevoerd worden zonder oog voor talloze andere maatschappelijke ontwikkelingen die de nu opgroeiende generatie ‘inlijven’ in onze cultuur. Men zou kunnen stellen dat deze hele bundel het gevaar loopt te sterk georiënteerd te raken op de taak van de overheid als sturend orgaan in de samenleving. Juist de tanende legitimiteit van de overheid is immers één van de vraagstukken van de komende periode. Dat neemt niet weg dat in iedere samenleving een verantwoordelijkheidsverdeling plaats dient te vinden tussen gezaghebbend bestuur, maatschappelijke organisaties en groeperingen. Over dat vraagstuk handelt het vijfde hoofdstuk. Iedere samenleving geeft grote en blijvende aandacht aan de wijze waarop werk verricht wordt en de produkten van dat werk verdeeld worden. Arbeid en inkomen zijn, zeker in het huidige tijdsbestek, klemmende vraagstukken voor overheidsbeleid. Het zesde hoofdstuk richt zich in het bijzonder op dat thema. Het zevende hoofdstuk is in zekere zin een overkoepelende analyse, doordat het zich richt op centrale vraagstukken van het type samenleving waarin wij leven. Bij alle beschouwingen over de verzorgingsstaat verdient het bijzondere aandacht dat onze | |||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||
samenleving een vorm van bewustzijn en verwachtingen creëert van waaruit mensen handelen en van waaruit talloze verschijnselen zich laten verklaren. Voor beleidsvoering één van de meest harde gegevenheden en één van de moeilijkst beïnvloedbare, dat wil zeggen tot beleidsonderwerp te maken, vraagstukken. In een slothoofdstuk worden enkele trends samengevat en de vraag behandeld welke conclusies we daaruit mogen trekken voor de toekomst van de verzorgingsstaat.
Door de stof op deze wijze in te delen hebben wij een paar problemen trachten te voorkomen. We hebben allereerst niet te veel terreinen willen onderscheiden. Een opdeling in talloze deelsectoren dreigt immers een gebrek aan integratie te vertonen. De geloofwaardigheid van het gehele beeld heeft daarvan te lijden. Vervolgens hebben wij ons niet geconcentreerd op bepaalde instituties en voorzieningen, zoals de school, maar op maatschappelijke functies: het leren, zich ontplooien, cultuuroverdracht. Die functies kunnen immers ook vervuld worden door andere dan de bekende instituties. Er is in de beschrijving daardoor ook meer ruimte voor erkenning van waarden en normen die in veel toekomstvisies vaak te veel impliciet blijven. Ook hebben wij ons gerealiseerd dat door een globale definitie van de hoofdstukthema's enige overlapping zou ontstaan. Door auteurs van verschillende maatschappelijke achtergronden uit te nodigen worden door de overlapping zowel de overeenkomsten als de verschillen in visie tussen de verschillende hoofdstukken des te zinvoller voor het debat waaraan deze bundel een bijdrage wil leveren. Hierdoor, en door zijn beperkte omvang, is dit een bescheiden boek gebleven. Allereerst door de behandelde problematiek. Talloze interessante thema's uit de Sociale en Culturele Rapporten moesten onbesproken blijven. De bescheidenheid schuilt ook in de opzet. Weinig boekenzijn zo tijdgebonden als toekomststudies. Wie de moeite neemt vergelijkbare literatuur van nog maar enkele tientallen jaren geleden ter hand te nemen hoeft van die gedachte niet overtuigd te worden. ‘However hard we may try to detect the first vibrations of changes that are likely to occur, we are as likely to erras to guess right’.Ga naar eind17 | |||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||
In het begin van zijn roman Der Mann ohne Eigenschaften overweegt Robert Musil dat als je door een geopende deur wilt gaan, het goed is je rekenschap te geven van de plaats van de deurposten; het is een vereiste van de werkelijkheidszin. Maar hoe belangrijk dat ook is, als er zoiets is als een werkelijkheidszin, dan moet er ook zoiets zijn als een mogelijkheidszin. Wie die bezit zegt bijvoorbeeld niet: hier is dit of dat gebeurd, zal gebeuren, moet gebeuren; maar hij bedenkt: hier zou eigenlijk dit of dat kunnen, moeten of behoren plaats te vinden. En als men zo iemand vertelt dat iets is zoals het is, dan denkt hij: het zou waarschijnlijk ook anders kunnen zijn. Als auteurs hebben wij elk voor onszelf en in samenspraak met elkaar getracht die mogelij kheidszin zijn kansen te geven. |
|