oorlog tegen
verdachtmakingen hebben verdedigd. Anderen zijn met hun relaas wél op
het publieke forum verschenen. Beklaagden, veroordeelden, advocaten, rechters,
journalisten en politici hebben in dagboeken, proces-verslagen, pamfletten en
pleidooien hun visie op het gebeuren uiteengezet. Meestal zijn deze geschriften
erg subjectief van inslag. Onze studie behoort tot een andere groep van
publikaties. Zij is sociaal-wetenschappelijk van aard. Politieke passie is haar
vreemd. Veeleer is zij de vrucht van nieuwsgierigheid: wat is er in de
collaboratie en haar bestraffing verantwoordelijk voor de onrust die zij nu al
een halve eeuw veroorzaken? Dat is de kernvraag. Het onderzoek is ook opgezet
als een speurtocht naar de lotgevallen van het Belgisch gerecht. Hoe heeft de
magistratuur gereageerd op een voor haar ongewone opdracht: de berechting, onder
het argwanend oog van pers en publiek, van enkele honderdduizenden
gezagsontrouwe burgers? Is zij er in geslaagd fundamentele beginselen, zoals
bijvoorbeeld het recht op verdediging, ongeschonden te bewaren? Of heeft het
werken onder extreme druk tot ontsporingen geleid? Een andere drijfveer was
nieuwsgierigheid naar de rol die de repressie heeft gespeeld in de politieke en
economische wederopbouw van het land. Zijn de industriëlen die met de
Duitsers hebben samengewerkt gespaard gebleven omdat men ze na de oorlog nodig
had? Was de berechting van de collaborateurs gericht op de definitieve
uitschakeling van het Vlaams-nationalisme? Uit deze en nog vele andere vragen is
dit boek geboren.
Over de repressie is ook hier het laatste woord niet gezegd. Hoe zou het kunnen?
Slechts een fractie van wat er is gebeurd, ligt voor observatie ter beschikking.
Veel is voor altijd verloren gegaan, vaak omdat men dat zo gewild heeft.
Talrijke getuigen, collaborateurs én hun rechters, zijn gestorven.
Zij hebben voor de onderzoeker zelden bruikbare sporen achtergelaten. Op de
gerechtelijke dossiers rust een quasi-onwrikbaar embargo. Daarom zal elke studie
van de repressie jarenlang nog van beperkte aard en betekenis zijn.
Wie in deze omstandigheden de berechting van de collaborateurs wil onderzoeken is
verplicht een selectie te maken. In het verleden is de aandacht vaak gegaan naar
de meer spectaculaire elementen in collaboratie en repressie: de
secretarissen-generaal, de topfiguren van de Nieuwe-Ordebewegingen, de
Duitsgezinde journalisten, de Oostfrontstrijders, de doodseskaders van Rex, vnv en DeVlag. Met die aanpak valt het echter niet op wat de
quintessens van de repressie is geweest: de bestraffing van tienduizenden
doodgewone Belgen. Wij hebben een andere keuze gemaakt. Met een computer-analyse
van zowat vijfduizend uittreksels van vonnissen en arresten - een
toevalssteekproef - is het voetvolk in beeld gebracht. In tweede orde zijn
gegevens verzameld over de tegenspelers van de collaborateurs: de politici in
het algemeen en de ministers van Justitie in het bijzonder, de krijgsauditeurs
en hun substituten, de vonnissen-