van de worsteling, maar zich niet twee tegen één willende stellen, zwijgend toezagen. Robert Kant echter - want deze was het die hem poogde te bedwingen - bleek de sterkste, en na een snellen wenk aan de omstanders om de deur te openen, trok hij Barthold met zich mede de kamer uit en de trap af tot op straat, liet hem daar pas los en trok ijlings de voordeur dicht, die de ander weer in wilde.
En nu stonden zij in de stille donkere straat tegenover elkander, beiden nog hijgend van inspanning, maar Robert doodkalm overigens, terwijl Barthold wankelend en duizelend tegen de deurpost aanleunde.
‘'t Is wel de moeite waard zich op dat mispunt zoo nijdig te maken,’ zeide de eerste schouderophalend. ‘Ik had jou voor veel verstandiger aangezien, Meryan.’
Spreken kon Barthold nog niet, maar hij hoorde wat de ander zeide.
Hij stond daar hulpeloos, half blind, vuil en kleverig van het hoofd tot de voeten, in een toestand zoo erbarmelijk, dat de ander eensklaps moeite had een opkomende lachbui te bedwingen.
‘Weet je wat.... je gaat met mij mede om het waarschijnlijk al te bereidwillig gekakel van je hospita te ontloopen. Je trekt voorloopig wat kleeren van mij aan, en dan praten we er nog wel eens over.’
Barthold zeide niets, maar liep naast hem voort met koortsige bevingen over het geheele lichaam, de polsen nog als gekneusd door de stalen greep die hem had bedwongen, en zoo kwamen zij zwijgend aan het huis waar Robert kamers had. Deze ontsloot de voordeur, ging hem voor, de trap op, bracht hem in zijn slaapvertrek en stak er het gas aan.
‘Ziezoo, maak je nu eerst wat lekker, daar zal je wel het meest naar verlangen. Hier heb je een tub waar je wel in verdrinken kunt, en water en waschgerei en de heele rommel; en daar is mijn kleerkast, haal er maar uit wat je noodig hebt. Onderwijl steek ik hiernaast vast een sigaar op.’
Barthold sprak nog altijd geen woord, maar het zien van water bracht hem reeds eenigszins tot zichzelven. Hij haastte zich van de verkregen vergunning gebruik te maken, begon met zijn gloeiend hoofd onder te dompelen en schuurde, boende en borstelde als een bezetene om het afschuwelijk vocht te verwijderen. En al dat plassen in het koude water voltooide het bedaringsproces, dat bij de woorden van Robert Kant reeds een aanvang had genomen.