Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 378] [p. 378] [9] Op de Ledighe uren van den Heer Constantin Huygens, Bysonders op desselfs printen. Lest, als ick inder haest dit Bouck eens quam te lesen, Doen riep ick overluyt; Wat salt van Hollant wesen! Hier noemtet ymant bot, en daer een ander mal, En, nae dat ickt' begrijp, soo ist een wonder Al. 5[regelnummer] Wat isser hedendaeghs in Hollant niet te vinden? Het koemter ingewayt met alderhande winden; Daer is geen kost alleen tot voetsel van het lijf, Maer oock de Geesten selfs die vinden hier gerijf: Dit Bouck is mijn getuygh; het spreeckt in vreemde talen, 10[regelnummer] Het spreect van alle dingh. waer maght de Schrijver halen! War segh ick dat het spreeckt? het prent in ons gemoet Yet dat oock met vermaeck de sinnen schricken doet; Het schildert wonder net, het schildert naer het leven, Het weet aen alle dingh haer eyghen aert te geven, 15[regelnummer] Wat dienter veel geseyt? het schildert menigh beelt Dat, niet alleen het oogh, maer al de sinnen steelt. Vermijt u, schamper Volck, met Hollant meer te spotten, Ten is in uwen tijt geen kevy van de sotten: En ghy. die hier eens quaemt, en kochter soete kouck, 20[regelnummer] Koemt weder, lieve vrient, en koopt een geestigh Bouck. f.b. Vorige Volgende