Korenbloemen(1996)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Ogentroost, aan Geertruid op zee, niet verre van ons strand, in 's konings jacht van Engeland, 10 oktober 1671 Als 't op een sterven gaat, ziet men 't gezicht eerst breken; en dat, wie zestig jaar en tien meer heeft geleefd, of sterft, of sterven gaat, en lijdt geen tegenspreken: is 't vreemd of buiten tijd dat hem 't gezicht begeeft? 5[regelnummer] Maar wie het stervende begeeft, verliest ook 't horen, 't gevoel en smaak en reuk, en daarop sterft hij heen. Jij leeft, en hebt van vijf maar één zintuig verloren: bedenk je voordeel eens, het is nog vier om één. Twee halve ben ík kwijt, en leef niet ongeruster 10[regelnummer] dan toen ik van de vijf bediend was in 't geheel. God hebbe lof voor all's; kom met mij, lieve zuster en dank hem voor 't verlies van maar één vijfde deel. Wat klagen blinde liên, die 't worden op hun dagen? Wat dunkt hun dat er meer zienswaardigs zal geschiên 15[regelnummer] dan wat er is geschied en zij zo dikmaals zagen? En zijn ze nooit ziens zat? Wat zoeken oude liên? [pagina 56] [p. 56] Wie wel vergaderd heeft, moet op 't vergaarde teren, of zijn vergaderen is moeite zonder vrucht; en wil hij dag op dag 't vergaderde vermeren 20[regelnummer] zo kiest hij zorg voor rust, en onrust voor genucht. Teer wel en dankelijk op wat je in zoveel dagen ter wereld hebt gezien: het is geen kleine som. Dat voordeel hebben zij, de blinden die eens zagen: vooruit en zien ze niet, maar heel wel achterom. 25[regelnummer] En stel, je zág vooruit: het zou zo weinig duren bij wat verlopen is, al wat je had te zien, dat, wie jou de oude nam en schonk de nieuwe uren, zou jou oneindig veel verlies en schade biên. Nu hebben jij en ik een menigte van jaren 30[regelnummer] met uitzien, and'ren veel hun uitzien overleefd. Wij hebben 't al bezien, en zijn ruim wel ervaren wat deze wereld ziens- en niet-zienswaardig heeft. Het inzien rest alleen, waardoor wij ons gewennen onszelve te doorzien en al wat in ons is; 35[regelnummer] waardoor we ootmoedelijk voor God alleen bekennen waar we in verlegen zijn om Zijn vergiffenis. Dit inzien is zo nut en eist zo'n lange stade en is een oefening waar steeds zoveel aan schort, dat, waren wij aan 't werk met inzien vroeg en spade, 40[regelnummer] wij kwamen alle daag weer nieuwe staâ te kort. Ziet wat een tijdverdrijf voor mensen zonder ogen; ziet wat het bezigheid de bezigsten verwekt, en of 't wel inderdaad een zaak is van meedogen het kijken kwijt te zijn dat hiertoe niet en strekt. [pagina 57] [p. 57] 45[regelnummer] Neemt mijn eenvoudige vermaningen in 't goede: 't zijn spruiten van een oud, door-broederlijk gemoed. Ik weet het, en dank God, het is ten overvloede - en beter zei ik jou: doe, zuster, wat je doet. Vorige Volgende