Gedichten. Deel 8: 1671-1687
(1898)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekendIn vitam Philippi Sidnaei ab obscuro Fonckio Grevillio domino Brookio descriptamGa naar voetnoot4).Quid passim velit iste sibi, quid non velit auctor,
Nescio, et ambiguum est an satis ipse sciat.
9. Ian.
| |
[pagina 334]
| |
Grafschriften van Caspar Netscher, vermaert schilderGa naar voetnoot1).De konstighe Netscher light hier en droogt:
Lang had hem de Dood scheel en spijtigh beooght,
Als siende sijn' neering de haere bederven,
En all wien hij wilde beletten te sterven.
5[regelnummer]
Soo heefts' hem in 't end uijt het leven geruckt,
Om alleen baes te blijven: maer 'tis haer misluckt:
Wien hij 't vaste wesen eens heeft gegeven,
Kan sij niet verbieden veele eewen te leven.
'T is op vell, vleesch en Bloed dat haer moorden wat geldt:
10[regelnummer]
Maer syn' kostelycke Olie is uijt haer geweld.
16. Ian.
| |
[Dit's Netschars leste Bedd: met reden seghtm'er van]Dit's Netschars leste Bedd: met reden seghtm'er vanGa naar voetnoot2)
't Was een uytnemend Man.
Hy wist een Aensicht uijt den Aensicht af te nemen,
En met den eersten treck naer 't Levend soo doen sweemen,
5[regelnummer]
En met den lesten soo volvoeren, man en vrouw,
Dat ijeder wachte wie van tween eerst spreken sou.
eod.
| |
[Vraeght ghij wat Netscher was die hier light onder d'Aerde]Vraeght ghij wat Netscher was die hier light onder d'AerdeGa naar voetnoot3),
Vraeght het de Tronien van sijn handwerck en haer waerde.
Sy konden 't u doen sien, en hooren doen met een;
Maer s' hebben een gebreck, haer schort de spraeck alleen.
eod.
| |
[Hier onder light en rust de groote Netscher]Hier onder light en rust de groote NetscherGa naar voetnoot4),
Hoe meerder Constenaer, hoe minder Swetscher.
| |
[De kloecke Netscher light en rust hier in sijn' kist]De kloecke Netscher light en rust hier in sijn' kistGa naar voetnoot5),
Soo lang hij schilderde wierd Holbeen niet gemist.
| |
[pagina 335]
| |
Epitaphium Caspari NetscherGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Netschar in hoc tumulo est; cui qui se contulit inter
Pictores, oleum perdidit atque operam.
| |
Psal. 133.Quam grata fratrum gratia et concordia est!
Est instar illa Balsami quod a sacro
Capite Aaronis, irrigans barbam viri,
Vestis sacratae stillat usque ad fimbriam,
5[regelnummer]
Est roris instar qui superne, e montibus
Hermonis et Sionis, in vallem fluit.
Ubicumque salva Pax, ibi salus Dei est,
Ibique viva perennat usque in saeculum.
28. Feb.
| |
Ad illustrem KinschotiumGa naar voetnoot2).His Tripes Unipedem solatur Amicus Amicum,
Et quantâ meruit laude sub Astra vehit,
Quod male decumbens, etiam dum Tibia fracta est,
Impiger et nihilo secius usque canat.
5[regelnummer]
Nempe, quis est qui non, sic semper Apolline fausto,
Interdum tripes aut unipes esse velit?
IIX. Kal. Apr. (25 Maart).
| |
Epitaphium Ioannis Sweeling organistae summiGa naar voetnoot3).Divinis manibus (non Manibus) hoc Swelingi
Omnis ubique, omnis Gens philomusa dicat.
Quantus erat, frustra conemur dicere: solus
Debuit et potuit se canere, et cecinit.
26. Mart.
| |
Van Bruijn en IanGa naar voetnoot4).Ian moette Bruijn op straet, en seid' hem in sijn beck,
Hoe kom' ick aen 'tgeluck? dit is den eerste Geck
Die 'ck desen mergen sie. Neen; ick betrouw mijn' Oogen,
Sprack Bruijn al metter vaert; Ghij liegt de grootste logen
| |
[pagina 336]
| |
5[regelnummer]
Die 'ck desen mergen hoord', uw kraegh staet al te nett,
Ghij hebtse niet als voor een Spiegel soo gesett.
26. Mart.
| |
[Men dreigt van Beuningen (ick voel mijn haer geresen)]Men dreigt van Beuningen (ick voel mijn haer geresen)Ga naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+
Syn' kostelycken hals. God weer' 'tboos onderwind:
Maer, of 't hem over quam, wat dunckt u, Splinters kind,
Wie sou van drijen een de naeste weduw wesen?
eod.
| |
Logenaers grafschriftGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Hier is in 't einde komen leggen
De waer' onwaerheitsegger Piet;
Daer van men eens voor waer magh seggen
Hier light hij, en hier lieght hij niet.
5[regelnummer]
Maer, riep hij 't uijt het Graf na boven,
Noch soud' ick 't vreesen te gelooven.
27. Mart.
| |
Noch op NetscharGa naar voetnoot3).Light Netschar inden Haegh, en onder eenen Steen?
Voor sulcken dood' als Hij is een soo veel als geen.
Daer hoorter veel voor hem in Oost en West te leggen,
Van all die, met mij, weet, hoe veel sijn' waerde woegh,
5[regelnummer]
Bij duijsend andere, sal geerne met mij seggen,
Eerschriften sonder eind en zijn hem niet genoegh.
30. Mart.
| |
Truijs devotieGa naar voetnoot4).Truij bidt sonder ophouden, Heer, wilt mij haest aen een man helpen raecken,
Indien 'tmij zaligh is:
Dan trouwens 'tis gewis,
Wanneer het u maer en belieft, soo kunt ghij 't mij haest zaligh maecken.
2. Apr.
| |
[pagina 337]
| |
Vaste rekeningGa naar voetnoot1).Doe 'k 84. was, kost ick mij licht verschrijven,
En met de 4. voord' 8. een' sotte kunst bedrijven,
En maecken gecken wijs,
'Kwas heel jong en heel grijs.
5[regelnummer]
Nu 'k 88. ben, geld geen 8. logenachtich,
Want 8. voor, of 8. na, 'k blijv altoos 88.
eod. 2.o
| |
Ians arghjeGa naar voetnoot2).Ian sprack wiskonstelyck, (wie soud't van Ian verwachten?)
Ick vraeghd', hoe laet het was. 'tis, zeid' hij, naer mijn sin,
Elf, op drij vierendeel en vier halv' uren min:
En 'twas 't quartier voor Achten.
5[regelnummer]
Ian sagh suer en ick lachten.
(2.) AprGa naar voetnoot3).
| |
Aen 's Heeren AvontmaelGa naar voetnoot4).Ick ben niet waerdigh Heer dat ick hier aen verschijn',
Maer ick verschijner om 't al waerdiger te zijn.
En saet hier niemand, als die 'twaerd waer heel ter deegh,
Dijn' Tafel, goede God, stond gasteloos en leegh,
eod. 2.o
| |
Goed bescheidGa naar voetnoot5).Ian soo voll herssens als gaen in een' mostaerd-lepel,
Berichte mij seer kloeck. Ick riep, wat heeft de klock.
Niet, zeid' hij, dat ick weet, als een' metalen rock,
En dan een' ys'ren klepel.
3. Apr.
| |
Inter amicos cautioGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+.Quod, cogitans, cogitans facis, quod lugubres
Autoritate vertis in lugubres tuâ,
| |
[pagina 338]
| |
Dubitare noli pace quin fiat meâ.
Piget immorari friuolis ineptijs,
5[regelnummer]
Nec ϕροντὶς Ἱπποκλέιδει σοϕοῦ σοϕὰ
An longa prodat an brevis locutio.
At Priscianos tu et Poetrias caue
Picas: acerba natio et morosula est,
Quaeque excitare in simpulo fluctus amat,
10[regelnummer]
Et Patriae res turbidas patientius
Quam quid soloeci in syllabae mendo ferat.
Caue a Scholarum dente, et unguibus nigro
Thetâ superbum stigma diligentibus.
Ego usque cum crabronibus satius putem
15[regelnummer]
Pugnare, quam cum literatis bestiis.
6. AprilGa naar voetnoot1).
| |
Truijs verklaeringGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Truy had wat Gelds verspeelt: dat stond Papa niet aen.
Als m' in 't geselschap is, zey Truij, moet dat soo gaen,
En elck als andre doen. Soo? sprack Papa, en brocht' her
Wat straffer te gemoed, Wel toch, mijn' lieve Dochter
5[regelnummer]
Of gh' in een Hoerhuijs quaemt, wat soudt ghij daer bestaen?
In 'thoeren-huijs, Papa, daer hoop ick niet te komen,
Maer, of het soo geviel, op 't aller argst genomen,
Vond icker hupse luij, verlegen om een soen,
Mij dunckt ick soud' al mé als and're moeten doen.
eod.
| |
Aen mijn' kinderenGa naar voetnoot3).Hoe dat ick langer lev', hoe dat ick meerder weet
Hoe veel ick minder weet dan ick behoor te weten.
O lange levens wijl onachtsaemlyck besteedt,
Wat heb ick honger nu 'k niet meer sal mogen eten!
5[regelnummer]
Siet op mij, kinderen, en leert hoe 'tswaerste leed
Van alle leeden is, dat Spae-berouwen heet.
| |
[pagina 339]
| |
Van Spronssen.Om Dirck, smoordroncken Dirck, te krijgen uijt een spoor
Daer hij lagh overbraeckt van achteren tot voor,
Op, Varcken, seid' hem Ian, of strax doen ick u halen
Op ginssen Molen, daer Papier-papp wordt gemalen
5[regelnummer]
Van vodden soo als ghij: op segg ick, en van hier,
Of morgen zyt gh' al vroegh niet min als grauw Papier,
En sal ick 's anderdaeghs, vind ick mij wat verlegen
Mijn Poort aen u gaen vegen.
Op vloogh Dirck, en verdween: 'tVervall docht hem te wreedt,
10[regelnummer]
Van Kelder-meester tot Vergulder in 't Secreet.
16. Apr.
| |
Korter.Droncke Dirck lagh in 't spoor in sijn eigen vuijl,
Op, op, riep hem Spronssen, jou schendigen uijl,
Of men salje strack op die Papier-molen halen
En met d'andere vodden laten vermalen.
5[regelnummer]
Op, op, droncken varcken, en packje van hier,
Of merghen voor noen benj' al graeuw Papier,
En komt het mij 's anderdaeghs eens gelegen,
'S anderdaegs sal ick mijn gat an je veghen.
17. Apr.
| |
MishangenGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Malle Dirck wouw sijn selven verhangen, och armen.
Ick tradt er na toe om te sien hoe het gingh,
Daer ick sagh dat de Geck aen syn oxcelen hingh.
'K seij, had ick een roede ick soud' u verwarmen,
5[regelnummer]
Ghij hanght daer soo kouwelijck, dat het mij deert,
En van wie hebt ghij toch dit niew hangen geleert?
Woudt ghij hangen met eeren als andre rabauwen,
Soo moet ghij uw keel met een touwtje benauwen.
Dat heb ick alreed' eens geproeft, seij de guijt;
10[regelnummer]
Maer het deed mij wat seer en ick scheijde der uijt.
20. Apr.
| |
[pagina 340]
| |
[Door het lange verloop van soo menighe jaeren]Door het lange verloop van soo menighe jaerenGa naar voetnoot1)
Houdt mij de Wereld een weinigh ervaren,
En, bedriegh ick mij niet, sij en hoort mij niet noo:
Bij mijne drij Sonen, wie soud' het gelooven?
5[regelnummer]
Preeck ick gedurigh als onder de dooven,
En alle mijn preken en geldt niet een stroo.
Is haere wijsheit soo jongh soo geresen,
Dat 'er de mijne verr onder leijt,
Amen, o Heere God, laet het soo wesen,
10[regelnummer]
Ick danck'er u voor inder eewigheit.
Gunt haer toch maer datse noijt en beklagen,
Datse te weinigh acht hebben geslaghen
Als wij te samen hebben beleeft
Op 't gheen den oudsten haer voorgepreeckt heeft.
21. Apr.
| |
AdelGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Leert, blinde menschen, en onthoudt dit voor gewis
Dat meesten adel niet als ouden rijckdom is.
eod.
| |
PillegifteGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.
Susanneke, van daegh mijn aengedoopte Peet,
Die daer af, noch van mij, noch van u niet en weet,
Soet schepseltie, mijn eerst' en liefste kinds kinds kintie,
Gebruijckt dit Meubeltje met vreugd in uw Gesintie;
| |
[pagina 341]
| |
5[regelnummer]
En, vraegt ghij metter tijd van wie 't is en van waer,
Onthoudt, het quam u thuijs van Over-Grootevaer,
Niet verr van uw beghintje
Oud acht en tachtich jaer.
25. Apr.
| |
Reverendo doct.moque viro D. Samueli GruteroGa naar voetnoot1).Corporis atque animi quod me medicamine, Phoebo
Et Medico comite et Vate, benignus adis,
Non merui, Vir amice, tuae tam nobile curae,
Tam propere oblatae pignus amicitiae.
5[regelnummer]
Nec distinguo etenim, saner te Hippocrate, an idem
Regnet in articulis et furat usque dolor.
Te video, Grutere; eadem tibi gratia nempe
Vel non extincta debita de Podagra est.
Specto Voluntatem; quâ me, confido, Valete
10[regelnummer]
Pharmaca, jam velles dicere, Convalui.
Quae sint cumque futura ϑεοῦ ἐν γούνασι κεῖται:
Tu tibi devinctum crede, et ama Hugenium.
13. Maij.
| |
In reipublicae consilia libellis vulgataGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Patria, Patria, quo ferimur? quo Publica fit Res
Publica concilio aut fructu, aut mercede pudendâ?
Viximus arcani, unanimâ in virtute, tenaces:
Vicimus hac arte et vulgo procul; ardua cauti
5[regelnummer]
Fecimus, atque improuisis confecimus armis
......... nunc est in plebe senatus.
| |
[Sic vivunt homines; est nausea deliciarum]Sic vivunt homines; est nausea deliciarumGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+,
Fitque bonum lautis vile, quod assiduum est.
Aspice Vitauly felicis gloria Villae
An fastidiri an digna sit et domino.
5[regelnummer]
Si nihili est toties hominum nova turba novorum,
Tota novis toties piscibus ipsa nova est.
| |
[pagina 342]
| |
Ante fores spectat septem sine fine quotannas
Millenas decies currere nempe rates.
Laudo equidem tot mille modos, quibus area vestri
10[regelnummer]
Inter vicinas plurima splendet agri.
Agri cultores, socij, fratres et amici,
Quos beat in sacro florum ministerio,
Non fuit Alcinoi quondam sublimior horti
Gloria et Hesperidum fabula tota minor.
15[regelnummer]
At, miseri possessores, aduertite quam sint
Optima gaudendi gaudia paene nihil.
Ipsa rei sensum perimit secura fruendi
Copia, et assueti nescia longa dies.
Segnius irritare animos detrita voluptas,
20[regelnummer]
Segnius aspectum non nova quaeque solent.
| |
WeerGa naar voetnoot1).'t Was boos en bijster weer,
Als ick mijn Thuijnman vraegde,
Hoe hem dat weer behaegde:
Behagen, zei de Geck, mijn Heer,
5[regelnummer]
'Khad liever geen als sulcken weer.
Iulio.
| |
GrafschriftGa naar voetnoot2).Hier in light vander Stael:
Van sulcken ander stael
En hoordemen noijt spreken.
Veel hebben wat gebreken
5[regelnummer]
En een en ander quael:
Dit stael had s' altemael.
13. Aug.
| |
[pagina 343]
| |
Geluck in ongeluckGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Trijn tuijmelde van 't Paerd, en 'tscheen wel aen haer rocken
Dat vrienden hulp gebrack, dies' haer wat over trocken.
Een vrijer, die het sagh en reed er dichts ontrent,
Sprongh uijt sijn zael, en hielp de Ioffer overend.
5[regelnummer]
Danck, zei sij, trouwe vriend, ghij komt mij wel gelegen;
Maer seght de waerheit eens; ging dat daer al te deghen,
En hebt ghij niet gesien dat niet gesien en dient?
Waer breecktgh' uw hoofd toch mé, malloote, sprack die vriend;
Weet maer den Hemel danck dat ghij 't met heele beenen
10[regelnummer]
En armen zijt ontgaen: wat moghen meisjes meenen?
'K heb u niet afgesien; die saeck en lydt geen last:
Al dat ick heb gesien staet noch al even vast.
4. Sept. Rhedâ vectus.
| |
Milde leenGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Leen leend' haer dochter Leen,
En weigerdes' aen geen,
Soo sij voorheen begost:
Geluckigh, zei se, docht her,
5[regelnummer]
Die met maer eene dochter
Veel swagers maken kost.
23. Sept.
| |
Op den IJ-stroom van wijlen Joannes AntonidesGa naar voetnoot3).Sy hadden tijds genoeg, en t' over, dien voor dezen
Haer Penne tot den topp van eere was gerezen.
Maer (wie kan 't sonder schrik, wie melden sonder zucht?)
Een jong Antonides gelagh van dese vrucht.
5[regelnummer]
Dood, waert ghy doot geweest doen hy begost te leven,
Wat hadd die Lente een Herfst van wonderen gegeven!
| |
GrafschriftGa naar voetnoot4).Die op Antonides gebeent hier onder treedt
En oijt ontydigh Lijck met oogh en hert bekreett,
| |
[pagina 344]
| |
Ghij hebt hem noijt gekent of ghij moet met mij seggen,
Oh! edel' Hand en Hoofd, zijt ghij soo vroegh gaen leggen?
23. Sept.
| |
Aenden burgemeester van Cleef, op sijn stijl.
| |
Aen mijn' kinder op mijn 89.e verjaeringGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Op twaelf na hondert jaer! 'ken kan't mij niet vergeven,
Ick laet de wereld staen, die mij met dit taey leven
All' overleven siet wat menigh jaer naer mij
Aen 'tleven is geraeckt. En, kindren, wat denckt ghij,
5[regelnummer]
Die 'k in de kintsheit houw; daer ghij al selver Oud'ren
En Over-oudren zijt? Gaet alle mensch veroudren
Op een naer? Weest gerust, met noch een kort geduld;
De dagh staet voor de Deur, dat gh' u ontvadert sult
En vrije luijden sien: daer help ick u bij hopen
10[regelnummer]
Dat uwe levens voll de mijne sal beloopen,
Soo dat ghij in witt Haer, en witter dan ick droegh,
Mooght seggen, als ick segg, Komt, Heere, 'tis genoegh.
In ons Iacht 7.en Nov. op reise naer de
Vischerij pacht tot G. Bergh.
| |
[pagina 345]
| |
ProphetyeGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Claer quelden haer' Doctoor, hij soud' en most haer seggen
En in haer water sien waer af sij soud geleggen,
Waer 't van een soon of niet: de doctor had gelijck,
En zeid, in 'twater waer die kunst onmogelijck,
5[regelnummer]
Maer wouws' eens ongekleed verschijnen voor sijn' oogen,
Hij soud' haer lichtelick wat sekers seggen mogen.
(Hij wouwse quijt zijn; maer hij wierd by 'twoord gevatt)
Kom, zeis' en schudd haer uijt; gebreeckter niet als dat?
Besiet mij vrij rondom. Wel, sprack hij, sonder liegen,
10[regelnummer]
Van achter twijffel ick of ick mij kost bedriegen
Als ick een knechtje zeij, soo blind is mij die zij,
En al dat icker lees spelt Hij, soo wel als Sij,
Maer, sien ick u van voor, om u recht uijt te spreken,
'Ksie daer voor seker een volkomen meissiens teecken.
15[regelnummer]
Bey wierd waer: de Sottin gelagh op eenen dagh
Van een paer schepseltiens, elck van verscheide slagh.
27. Nou.
| |
De lite inter van Santen et fratris viduamGa naar voetnoot2).Quid in Iacobi sit bonis hic quaeritur:
Parum Ioannes asserit, Croijé satis;
Nisi fraude factum quod satis sit non satis.
De Iure quando nulla disceptatio est
5[regelnummer]
Soluit probata quaestionem Veritas.
27. Nov
| |
Iaeps keurGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Dirck heeft een' stall voll vuijle koeyen,
En kander sich niet bij vermoeyen,
Met soo gedurighen genucht
Bewandelt hy die soete Lucht,
5[regelnummer]
Maer derfter ons wel bij verklaeren,
Als all' sijn Koeijen Ioffers waeren,
Hij wierd de wandeling haest moe,
En vielder wat te neuswijs toe.
7. Dec.
| |
[pagina 346]
| |
Tang. ex meo LatinoGa naar voetnoot1).Wie met de Vier-tang eerst de kolen heeft gevatt
En heb ick niet gelesen:
Een ding moet seker wesen,
Dat hij geen vingeren van yser heeft gehadt.
24. Dec.
|
|