Briefwisseling. Deel 6: 1663-1687
(1917)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend20. S. van HaersolteGa naar voetnoot10). (H.A)Den oerloghe toe Bevergern is vooreerst gedaen; indien syn Hoecheit nu sulcken missyve an VeelenGa naar voetnoot11) belieft te schrijven, als in mynen voorighen gemelt, sol daermede alles koemen te cesseren. Mijn soenGa naar voetnoot12) heft een wagen mett ses tonnen pulver gesonden nae Coverden, mett begeerte, datten commendant SterckenburchGa naar voetnoot13) d'selve wagen tott Linghen toe wilde convoieren, gelijck veel | |
[pagina 474]
| |
wagens mett coepmanschappen hier tott Deventer, Zutphen ende andere plaetsen geladen dagelicx nae Munster, Reine ende andere neutrale steden mett soldaten geconvoieert werden, om voor de Spaensche soldaten bevrijt te moegen sijn. Nu schrijft den commendant van Coverden, synde den schoensoen van d'heere JuniusGa naar voetnoot1), datten richter van LinghenGa naar voetnoot2) gesecht soll hebben, datt hij die soldaten van Coverden binnen den Bevergern wilde senden, indien LuttersumGa naar voetnoot3) de plaetse weder sol antasten, ende datt gemelten commendant daerover sol willen verstaen, off sijn Hoecheit t'selve sol goetvinden; ick heb hem geschreven, datt hij sijn volck datelicken sal doen thuis koemen; dattet de meni[n]ghe niet is, datt syn volck daertoe ofte tott diergelycke saecken kan ofte mach gebruickt werden; ten is ock d'intentie van den rechter niet, maer off hij datt niet sol hebben gesecht, soe t gesecht is, om Luttersum daermede aff te schricken, mij heft noedich gedacht U Ed. hiervan datelicken kennisse te geven, om byaldien Stercken burch daerover an sijn Hoecheit sol koemen te schrijven, gelyck ick vrese, datt hij by desen an syn schoenvaeder doet, dat U Ed. sijn Hoecheit believen te seggen, datten goede man vraecht t'gunt niet gemeint is, ock niet kan noch mach geschieden. Zwol, den 22 JulijGa naar voetnoot4). Ick gae morgen van hier nae den Hagen. |
|