Briefwisseling. Deel 6: 1663-1687
(1917)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 317]
| |
wil ick wenschen, soo gunstich verschonen als claer vernemen bij de bijgaende verssenGa naar voetnoot1). Hoe ver mijn genegentheijt, geboren uijt de meriten van den Ed. Heer mijn vrindt Van der Graaf, mij aenspoort tot dit werck en doet springen, misschien hollen, buijten den toom van schroom en and're wederhoudende insichten, blijckt bij de stucken. Wat sal ick seggen? Mijn gunstige drift is de oorsaeck van dit schrift; de goede uijtslachs hoop' haelde dit gedicht te hoop; alle lootjes wegen. Een aasje can de schael doen overgaen; wiert 'et nu door een Aaltje gedaen, 'k sou mijn vrindt geluckswens en U Edelheijt danck en ootmoedig dienstoffer toebrengen, die altoos blijve ..... (In Alckmaer, Ao 1672, 11 Decemb.Ga naar voetnoot2). |
|