Briefwisseling. Deel 6: 1663-1687
(1917)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend6602. G. BrandtGa naar voetnoot1).Dese Nederduitsche dichtenGa naar voetnoot2) sijn in 't licht geraekt, toen Uw Ed. laetst in Vrankrijk des Prinsen saeken besorgde. Naderhandt kreeg ik - die in een afgelegen hoek van Hollandt woone - soo laet kennisse van Uw Ed. wederkomste, dat se Uw Ed. niet in tijds konden t'huis komen. Ook heeft mij toen eenige siekte verhindert. Daerna quam er schaemte en traegheit bij. Want soo gaet het. Invisa prinum desidia, deindeGa naar voetnoot3) postremo amatur. Nu komen se nevens mijn schoonvader saligers brievenGa naar voetnoot4), niet om Uw Ed. iet af te vergen 't geen se in haere eenvoudigheit nooit verdienden, noch verhoopten, maer om dus noch eenigsins mijn plicht te betrachten. Iam enim mos iste invaluit, ut non solum eruditionis, sed etiam ignorantiae testes libri ad plures transmittantur, ne sine aliorum suffragio aut desipere aut sapere videamur. Ik versoeke en bidde, houdt mijne nalatigheit ten goede. De goede Godt bewaere Uw Ed. in langduirige gesondtheit, en in Uw Ed. gunste ..... In Hoorn, desen 15 Maert 1665. |
|