Briefwisseling. Deel 6: 1663-1687
(1917)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend6190. C.M. SoetensGa naar voetnoot3). (K.A.)Ick hebbe den uwen van den .....Ga naar voetnoot4) wel ontfangen; tot voldoeningh van uwe schryven sende vanhier een caerte van den wegh van Schevelinge, soo deselve gemaeckt ende besteet is, te wederzijden met dijcken. Het graven en slechten is besteet [voor] ontrent twaelffduijsent gulden, maer en is daer noch niet voor opgemaeckt; de dycken werden ten wedersyde met placksooden opgeseth ende om de hooge clift werdt gants met helm ende met schuttigh beseth, maer indien sy niet en voorsien [in 't] pleijneren van den wegh, gelijck ick sien, dat se die soo sul[l]en den winter laeten leggen, soo sal t seer verstuijven. Doch de wacht is haer bevolen. De straet is geavanceert van de Wagebrugge tot t schutgebeurs, de reste tot de beeck is de wegh wel gehoocht. De steen leyt by de werck, maer werdt niet geavanceert. Hier passeert niet veel, dan gisteren is de tydingh gekomen van Zeelandt van het overlyden van den raedtpensionaris VethGa naar voetnoot5). Den heer van StarrethGa naar voetnoot6) is gisteren van [de] Staten van Hollandt gegifticht met een tractement als collonel van 200 gul. alle corte maenden, daer hij seer blijde om is. Den heer van der MyleGa naar voetnoot7) verachtert seer, sijn vlees gaet wegh, kan weijnich gaen; ick vreese, dat hij het wel soude met de doot bekopen, want het is den wegh van alle vlees; euvenwel heeft mij gelast sijn gebiedenis aen Uwe Ed.t te doen. Ick hebbe voor het arme zeedorp van de Heyde sooveel by de Staten van Hollandt geprocureert, dat se sullen, vermits oude luyden [en] swangere vrouwen tot Monster niet te kercke konnen komen, dat sij sullen hebben een eygen predikant ende de gagie by t landt betaelt sal werden, maer daer was by gestipuleert in de resolutie, dat de approbatie soude werden gedaen by de Gecomitteerde Raden, maer daer | |
[pagina 25]
| |
is van wegen syn Hoocheyt een remonstrantie ingelevert. Op Maendach verleden is de resolutie gealtereert ende de approbatie aen syn Hoocheijt gelaten. Op Dynsdach acht daegen is door den blixem geslagen in t opperste van den tor[e]n tot Hulst, de heele kercke verbrandt, alle de clocken gesmolten, maer geen huysen verbrandt, dat te verwonderen is. Dit s t geen gepasseert is, ende niet anders hebbende naer myne gebiedenis sal blyven, alleen dit hier noch by doende, dat de saecke tusschen beyde collegien noch staen in deselve tarme, vermits de sieckte van den heer van der Myle; anders soude de Gecomiteerde Raeden een convocatie [be]leggen, om partien te sien te vereenigen, dat niet qualyck sal sijn ..... Haege, den 29 Novem. 1663. |
|