Briefwisseling. Deel 6: 1663-1687
(1917)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina VII]
| |
Het leven van Constantijn Huygens.
| |
[pagina VIII]
| |
naam gemaakt en hem Leaena genoemd. Toen de Fransche staatsman den 1sten Sept. 1671 gestorven was, teekende onze dichter het in zijn dagboek aan en noemde hem ‘summus amicus meus.’ Henri Louis de Loménie, graaf de Brienne, die zijn vader Henri Auguste hielp in zijn ambt van staatssecretaris en hem later zou opvolgen, was Latijnsch dichter en een verzamelaar van schilderijen, die hij in een werkje, De Pinacothecâ suâ (1662), dat hij aan Huygens opdroegGa naar voetnoot1), heeft beschreven. Ook aan hem heeft Huygens vele Latijnsche verzen gerichtGa naar voetnoot2), die somtijds beantwoord werdenGa naar voetnoot3). Het heeft Huygens veel verdriet gedaan, toen de jonge man in 1663 in ongenade viel, en in een vriendelijken brief heeft hij hem zijne hulp aangebodenGa naar voetnoot4). Heeft hij van deze beide ministers en ook van den ouden De Brienne steun ondervonden, Le Tellier en Colbert hebben hem in alle opzichten tegengewerkt en vooral den laatsten heeft Huygens gehaat met een hartgrondigen haatGa naar voetnoot5). De adder, die Colbert in zijn wapen voerde, gaf aanleiding tot menige toepasselijke hatelijkheid en, toen de beroemde staatsman in 1683 gestorven was, heeft hij een vinnig grafschrift op hem geschrevenGa naar voetnoot6). Misschien had Huygens reeds vroeger den prins de Condé leeren kennen, dien hij te Parijs ontmoetteGa naar voetnoot7), evenals Turenne. Hij maakte ook kennis met den hertog de Grammont, maarschalk van Frankrijk, die een groot muziekliefhebber was, en werd zeer met hem bevriendGa naar voetnoot9). Toen Grammont's zoon, de hertog de Guiche, die later wegens hofintriges uit Frankrijk verbannen werd, in Hollandschen dienst was getreden, kwam hij bij Huygens aan huisGa naar voetnoot8). Andere grootwaardigheidsbekleeders, die Huygens leerde kennen, waren Guillaume de LamoignonGa naar voetnoot9), ‘premier président’ van het Parlement van Parijs, een geletterd man, wiens huis door Racine en Boileau werd bezocht, en Charles de Sainte-Maure, markies de MontausierGa naar voetnoot10), die in 1663 tot gouverneur van Normandië werd benoemd en aan wien later de opvoeding van den Dauphin werd toevertrouwd. Hij was gehuwd met de bekende Julie d'Angennes, die den scepter heeft gezwaaid in het Hôtel de Rambouillet. Huygens was te veel man van de wereld, om niet een kijkje te nemen in de Parijsche salons. Mad.e de la Fayette, de bekende schrijfster en vriendin van Mad.e de Sévigné, zag hij meermalen en plaagde haar met haar voorgewend gebrek aan kennisGa naar voetnoot11). Zelfs de bekende Ninon de l'Enclos telde Huygens onder hare gasten. ‘Mon Pere la voit assurement pour l'amour de la musique et je n'en veux point avoir d'autre pensee’, schreef Christiaan in September 1662 aan Lodewijk HuygensGa naar voetnoot12). Ook later heeft onze dichter nog aan de beroemde hetaere geschreven, maar ook weer ‘pour l'amour de la musique’Ga naar voetnoot13). Toch kunnen wij als zeker aannemen, dat het niet deze kringen waren, die Huygens bij voorkeur aantrokken; kunstenaars en geleerden lagen hem nader aan het hart. Behalve den bekenden geleerde, criticus en dichter, Jean Chapelain, | |
[pagina IX]
| |
en Pierre Petit, ‘géographe du Roy’, die reeds boven werden genoemd, leerde hij nog als vrienden van Christiaan kennen Michel de NeuréGa naar voetnoot1), wiskundige en wijsgeer, en Habert S.r de MontmorGa naar voetnoot2), die de werken van Gassendi heeft uitgegeven. En verder den beroemden geleerde Gilles MénageGa naar voetnoot3), René Rapin, Jezuïet en Latijnsch dichter, wiens gedicht over den tuinbouw door Huygens werd bezongenGa naar voetnoot4), den abé Michel de MarollesGa naar voetnoot5), die zooveel uit het Latijn heeft vertaald, Jacques CassagnesGa naar voetnoot6), die verbonden was aan de bibliotheek des Konings en wiens verzen door Boileau bespottelijk zijn gemaakt, den abé BruneauGa naar voetnoot7), penning- en oudheidkundige, en den Italiaanschen abé Hippolito Bentivoglio, die hem een Latijnsch gedicht opdroegGa naar voetnoot8). Van de groote Fransche dichters van dien tijd heeft Huygens blijkbaar alleen Corneille ontmoet. Vroeger had hij met hem in briefwisseling gestaan; nu zocht hij hem in het voorjaar van 1663 te Rouen opGa naar voetnoot9) en hield met hem een dispuut over de Fransche versmaat, dat in vele opzichten merkwaardig is en aanleiding heeft gegeven tot heel wat geschrijfGa naar voetnoot10). Misschien was het bij deze gelegenheid, dat Corneille aan Huygens en de Montmor eenige van zijne Latijnsche gedichten heeft voorgelezenGa naar voetnoot11), maar dat kan ook te Parijs zijn voorgevallen; het jaar, waarin de Fransche dichter voor goed naar de hoofdstad verhuisde, is nl. niet met zekerheid bekend. Van de beeldende kunstenaars ontmoette Huygens de beide schilders Beaubrun, die hem een portret schonken van Anne de la BarreGa naar voetnoot12), de Fransche zangeres, die hij in 1653 in den Haag had leeren kennenGa naar voetnoot13), en den graveur Robert Nanteuil, die hem later een portret van Lodewijk XIV ten geschenke zondGa naar voetnoot14). Maar vooral heeft Huygens te Parijs genoten van de muziek. Hij bezocht zelden de groote avondgezelschappen, maar voor eene muziekuitvoering in kleinen kring was hij steeds te vinden. Hij hoorde de Chambonières, den beroemden clavecijnspeler des KoningsGa naar voetnoot15), met wien hij vroeger in briefwisseling had gestaanGa naar voetnoot16), en De NielleGa naar voetnoot17), GeoffroyGa naar voetnoot18) en Mad.le HilaireGa naar voetnoot19), eene schoonzuster van den beroemden componist Michel Lambert. En de Italiaansche zangeres Anna BergerottiGa naar voetnoot20), die grooten opgang maakte in de Fransche hoofdstad. ‘(Elle) ressemble a un garcon habillé en fille, et j'auray de la peine a la croire autre jusqu'a ce que le temps m'en donne de plus clairs indices’, schreef in April 1663 Christiaan aan LodewijkGa naar voetnoot21). Ook later bleef Huygens | |
[pagina X]
| |
levendig belangstellen in het lot der groote kunstenaresGa naar voetnoot1). Bij die muziekuitvoeringen, die dikwijls plaats hadden ten huize der Signora, ontmoette Huygens Lionne en den hertog de Grammont. Gedurende zijn verblijf te Parijs heeft Huygens vele kleine Latijnsche verzen geschreven en maar enkele grootereGa naar voetnoot2). Hij was van plan deze, met nog eenige gedichten, ontstaan op zijne reizen door het Zuiden van Frankrijk, uit te geven onder den titel Parerga peregrinaGa naar voetnoot3), maar het is bij het plan gebleven en zij hebben eerst in onzen tijd het licht gezien. Vele dier versjes zijn, volgens hem, ontstaan door het stooten van de koets, bij het rijden over het slechte plaveisel van ParijsGa naar voetnoot4). Hollandsche gedichten heeft hij in deze jaren bijna niet geschreven, behalve Rad van onrustGa naar voetnoot5) en Op Soetenburg, tot Schevening gebouwt door Corn. Mich. SoetensGa naar voetnoot6). Aanleiding tot het schrijven van het laatstgenoemde vers was wel, dat Soetens het oude plan van Huygens voor het maken van een straatweg tusschen den Haag en Scheveningen weer had opgevat en er in Juli 1662 octrooi voor had gevraagd bij de Staten van Holland. Over zijn plan stond hij in drukke briefwisseling met HuygensGa naar voetnoot7). De Staten weigerden hem octrooi te verleenen, maar nu namen de raden en rekenmeesters der domeinen en de Haagsche magistraat zelf de zaak ter hand; zij verzochten Huygens om zijne vroegere plannen en teekeningenGa naar voetnoot8) en volgens deze begon men in 1663 met het werk, dat den 5den December 1665 voltooid was. De onderhandelingen kwamen intusschen niet verder. De Prinses Douairière vertrouwde op de hulp van Von Blumenthal, den nieuweu resident van Brandenburg te Parijs, maar vooral op die van den nieuwen Engelschen gezant, lord Holles. De komst van dezen diplomaat werd echter van maaud tot maand uitgesteld en nu werd Huygens naar Engeland gezonden, om met den Koning en den kanselier Clarendon nog eens te overleggen, wat er gedaan moest worden. Den 2den Juni 1663 vertrok hij uit Parijs en was spoedig druk bezig te Londen, niet alleen om den Koning te bewegen, zich in te spannen voor het terugkrijgen van Oranje, maar ook om de groote schuld af te betalen van de Stuart's aan de Oranje's. Die schuld was zeer groot. Van den bruidschat der Prinses royale, die ƒ 400.000 bedroeg - het pond sterling berekend à ƒ 10 - was nooit een cent betaald. Frederik Hendrik had bovendien aan Henriette Marie ƒ 313.000 geleend, en dan waren er nog verschillende kleinere posten. Met de rente bedroeg de geheele som in het voorjaar van 1663 ƒ 1.632.039Ga naar voetnoot9). Het spreckt wel van zelf, dat de Oranje's, die er nu niet veel beter aan toe waren dan indertijd de Stuart's, thans, nu de rollen waren omgekeerd, op betaling aandrongen. Huygens wees er dan ook op, dat, terwijl de huwelijksvoorwaarden van de ééne zijde in alle opzichten waren nagekomen, ‘et S.A.R.le ayant jouy abondamment, mesmes au prejudice et grand murmure d'un nombre de plus anciens creanciers de la Maison, non seulement de tout ce qui avoit esté stipulé pour Elle audit traicté, mais aussi apres le deces du S.r Prince son mari des avantages qu'il avoit trouvé bon d'y ajonster par actes de sa derniere volonté’, het billijk was, dat ook van de andere zijde aan die | |
[pagina XI]
| |
huwelijksvoorwaarden werd voldaan. En wat de verdere schuld betreft, schreef hij, dat de geleende sommen ‘n'ont pas esté tirees hors d'un fonds ou amas de deniers comptans, mais que pour les fournir, les Seigneurs Princes se sont trouvez obligez et ont resolu genereusement de faire lever sur les comptoirs de l'Estat l'argent qu'ils y tenoyent à bel interest’, en dat dus ook de rente moest worden uitbetaaldGa naar voetnoot1). Maar Huygens heeft niets gekregen; Karel II was in geldzaken al even solide als op elk ander gebied. En ook voor Oranje kon hij weinig doen. Want aan het Engelsche hof hield men Beauregard de hand boven het hoofd door den invloed van Jermyn; later bleek, dat deze Engelsche intrigant door zijn Franschen collega was omgekocht. En zoo reisde Huygens, nadat hij niets gekregen had dan beloften en complimenten, naar Frankrijk terug, zeilde den 22sten September van Dover uit en kwam na eene stormachtige reis den 1sten October weer te ParijsGa naar voetnoot2). Gedurende zijne afwezigheid had Chièze in de Fransche hoofdstad de zaken van Oranje behartigd. Daar waren intusschen weer allerlei ongerechtigheden gepleegd; de militairen verhinderden de rechtspraak en namen de aanzienlijke bewoners eenvoudig gevangenGa naar voetnoot3), de protestanten werden bedreigd en mishandeld, enz. En dus kon Huygens weer op nieuw vertoogen en memories schrijven over al het onrecht, dat de arme bewoners van Oranje hadden te verduren ten gevolge van het onrechtmatig in bezit nemen van het vorstendom door den Franschen Koning. Het werd zoo erg, dat Lodewijk den intendant van justitie in Languedoc, De Bezons, naar Oranje zond, om al die klachten te onderzoekenGa naar voetnoot4). Intusschen kwamen de onderhandelingen niet verder. Evenals in Augustus 1662Ga naar voetnoot5) dreigde Huygens in Maart 1664 heen te gaanGa naar voetnoot6), al voegde hij dan nu ook niet aan zijne bedreiging de vraag toe, wat hij toch in Holland moest zeggen, om den Koning te verdedigen. Hij bleef echter onderhandelen, ook toen eene poging van Karel II, om Lodewijk tot andere gedachten te brengen, mislukt wasGa naar voetnoot7), maar ging eerst nogmaals een poos naar Engeland, om de onderhandelingen daar, die het vorige jaar waren afgebroken, weer op te vatten. Den 7den Juni reisde hij af, nadat hij den jongen Guiran, zoon van een der Parlementsleden van Oranje, had opgedragen zijne zaken te Parijs en te Fontainebleau te behartigen, en was spoedig te Londen weer ijverig bezig, om geld voor den Prins los te krijgen. Met erg veel moeite kwam hij in het bezit van ‘Privy seals’ voor het betalen van een klein gedeelte der schuld, maar ..... geld kreeg hij niet. In September bezocht hij Oxford, waar hij kennis maakte met den beroemden wiskundige John WallisGa naar voetnoot8), een vriend van Christiaan, en in het begin van October reisde hij terug en zag op zee in de verte de kust van het geliefde vaderlandGa naar voetnoot9). Op de heen- en terugreis schreef hij een vrij uitvoerig Latijnsch gedichtGa naar voetnoot10). Toen hij den 11den October te Parijs was teruggekeerd, waren er weer allerlei quaesties met betrekking tot Oranje, o.a. die van de Munt. Het vorstendom had munten geslagen, die, zooals de Fransche regeering beweerde, | |
[pagina XII]
| |
geleken op Fransche munten, maar minder waarde hadden. Daarom was in 1661 de Munt van Oranje gesloten en waren de werktuigen deels vernietigd, deels weggenomen. Dit benadeelde de pachters der belastingen, die meenden gerechtigd te zijn, nu ook minder geld aan den Prins uit te betalenGa naar voetnoot1). Met heel veel moeite heeft Huygens deze zaak geregeld. En spoedig kwam er nu een einde aan de onderhandelingen. Naar aanleiding van een gesprek van Huygens met LionneGa naar voetnoot2) en briefwisseling met de Prinses DouairièreGa naar voetnoot3) besloot de laatste toe te geven aan den eisch van den Koning, om een katholieken gouverneur te benoemen, maar zonder dat dit in de overeenkomst werd vermeld, dus alleen als eene belofte. Amalia nam dien stap dan ook geheel alleen, zonder er de andere voogden in te kennen. En tevens besloot zij geen gouverneur, maar een commandant van het kasteel te benoemen, die echter dezelfde functies zou hebben als een gouverneurGa naar voetnoot4). Zoo kwam dan eindelijk de zaak in orde en gaf de Koning bevel aan zijne ambtenaren en troepen, om Oranje te ontruimen en er het gezag van den Prins te herstellen. Op het laatste oogenblik was er nog bijna een kink in den kabel gekomen door een nieuwen eisch aangaande de kanonnen van het kasteel, maar het liep goed afGa naar voetnoot5). En zoo kwam Oranje dan weer in het bezit van zijn wettigen vorst. Den 31sten Dec. 1664 kwam te Oranje het bericht, dat het vorstendom aan den Prins zou worden teruggegeven, wat de bewoners al in eene goede stemming bracht, en toen dit bericht den 24sten Januari 1665 door een brief van Huygens werd bevestigd, vierde men feest met Zuid-Fransche opgewondenheid, die nog toenam, toen den 25sten Maart de troepen des Konings het kasteel en de stad ontruimdenGa naar voetnoot6). Geweer- en kanonschoten, vuurwerk, eene fontein van wijn, muziek en zang, enz. Groote toebereidselen werden er gemaakt voor een plechtigen intocht van Huygens. Deze vertrok den 26sten Maart uit Parijs en kwam den 6den April te Lyon aanGa naar voetnoot7), waar hij eenige dagen bleef, de stad bezichtigde en kennis maakte met verscheiden geleerde Jezuïeten. Daarna ging hij scheep, zakte de Rhône af en landde den 12den April te Balthazar, een plaatsje, dat dicht bij Oranje ligt. Hij werd daar ontvangen door meer dan 400 edelen en burgers te paard en een groot deel van de bevolking der stad Oranje, die men nu in plechtigen optocht naderde. Ruiterij, eerewacht te paard met ontblooten degen, burgemeesters blootshoofds en met oranjestrikken getooid bij de portieren van het rijtuig, kanongebulder en het knallen van pistoolschoten, burgercompagnieën langs den weg opgesteld, al de muziek, die maar in de buurt te krijgen was, in functie, luide vreugdekreten, niets ontbrak aan dezen intocht. De militairen kunnen het volk niet langer in toom houden; men dringt naar de koets, valt op de knieën en kust weenende de handen van den redder, wiens koets elk oogenblik stil moet blijven staan. Bij de poort van | |
[pagina XIII]
| |
de stad is een groote eereboog opgericht en in de stad zelf, die men door eene andere poort weer verlaat, om den weg naar het kasteel in te slaan, is geene plaats op straat onbezet. Zoodra Huygens het rijtuig had verlaten, stortten allerlei grootwaardigheidsbekleeders stroomen van welsprekendheid over hem uit en begroette de rector der Universiteit hem met een geweldig lang Latijnsch vers. En die stroomen begonnen telkens weer te vloeien, waar de gevolmachtigde van den Prins zich ook vertoonde, voorafgegaan door musketiers en gevolgd door eene groote menigteGa naar voetnoot1). Den 21sten April had er eene plechtige zitting van het Parlement plaats, waarin Huygens eene rede hield. Hij sprak over de onderdrukking, die de bewoners nu vijf jaren lang hadden moeten lijden, wees zijne hoorders met een Omne malum a te ipso, Israël, op hun eigen schuld, verweet hun openlijk hunne pogingen, om twist te stoken tusschen de beide voogdessen, ten einde daardoor zelve in troebel water te visschen, en hunne onwettige bemoeiingen met de rechtspraak en de financiën van den Prins, en ontsloeg hen allen uit hun ambt. Na eene korte pauze deelde hij echter mede, dat hij als bode van den vrede tot hen was gekomen, dat het Hunne Hoogheden behaagd had, eene algemeene amnestie te verleenen, en hij hen krachtens deze weder in hun ambt herstelde. Den deken van het Parlement, De Sobirats, die in eene rede de handelwijze van dat college trachtte te verdedigen, zette hij duchtig op zijne plaats en, nadat al de heeren den nieuwen eed hadden afgelegd, noodigde hij hen op een maaltijd. Einde goed, al goed. Het bestuur in de steden werd veranderd, maar de burgemeesters, die zouden aftreden, gaven blijk van hunne goede gezindheid, door Huygens een groot vuurwerk aan te bieden. De belangstelling, die hij toonde voor de Universiteit, waar zijn neef Maurits de Wilhem in deze dagen promoveerde, en de gemakkelijkheid, waarmede hij de Latijnsche toespraken der heeren in dezelfde taal beantwoordde, stalen het hart van velen. Men beschouwde hem als een redder, als een ‘Moïse libérateur.’ Hij deed waarlijk ook al zijn best, om de gevolgen van het wanbestuur der laatste jaren weg te nemen, diep verontwaardigd als hij was over de handelwijze der Fransche troepen, die het vorstendom bezet hadden gehouden. Aan Lionne gaf hij verslag van de barbaarsche wijze, waarop die troepen hadden huis gehoudenGa naar voetnoot2). Den 7den Mei had de plechtige afkondiging plaats van de amnestie en de eedsaflegging van het volk. In de ruïne van het beroemde Romeinsche circus waren twee groote tribunes opgericht; op de ééne stond een troon, vóór dezen de zetel van den vertegenwoordiger van den Prins en aan beide zijden stoelen voor de leden van het Parlement, op de andere was plaats voor de burgemeesters, de leden der gemeenteraden en andere magistraten van den staat. Nadat Huygens van het kasteel was afgehaald en op de tribune plaats had genomen, werden er verschillende redevoeringen gehouden en daarna de eed afgelegd door al het volk, dat in het circus aanwezig was. De trompetten schetterden, het volk juichte en was opgewonden over het goede voorteeken, dat allen juist hadden waargenomen. Want er vertoonde zich boven de plaats, waar de troon stond, een krans van licht aan den hemel. Het feit is door HuygensGa naar voetnoot3) en anderen bezongen. | |
[pagina XIV]
| |
Huygens bezocht nu de verschillende plaatsjes van het vorstendom in gezelschap van den predikant Chambrun en deed daarna (14 Mei) een uitstapje naar het naburige Vaucluse, de woonplaats van Petrarca, en naar Cabrières, om het huis te zien, waar men zeide, dat Laura gestorven was. En toen, een paar dagen na Huygens' terugkomst te Oranje, de nieuw benoemde commandant Milet was aangekomen en zijne betrekking had aanvaard, deed hij nogmaals eene reis in de buurt. Den 29sten Mei ging hij naar Avignon, waar hij door den vice-legaat met groote eerbewijzen werd ontvangen, en bezocht daarna Nîmes, waar de Romeinsche oudheden vooral zijne aandacht trokken. Dan volgden Montpellier, Arles en Marseille, waar hij door den consul Martens en anderen werd rondgeleid. Te Toulon bezag hij de haven; te Hyères bewonderde hij de oranjeboomen en hij was bijna naar Genua overgestoken, toen hij hoorde, dat die reis met gunstigen wind in anderhalven dag kon worden gedaan. Hij reisde over Aix terug, bezocht nog eens Vaucluse, dat hem bijzonder aantrok - hij heeft er twee uitvoerige Latijnsche verzen op gedichtGa naar voetnoot1) - en kwam den 15den Juni te Oranje terugGa naar voetnoot2). Hij bleef er nog eene maand en vertrok den 18den Juli onder kanongebulder en de weeklachten van de bevolking; driehonderd ruiters vormden eene eerewacht, de burgemeesters begeleidden hem tot de grens van het staatje en velen gingen zelfs met hem mede tot Montélimar, waar hij den eersten nacht van zijne reis bleef. Dat de bewoners van Oranje al heel spoedig alles vergeten hebben, wat Huygens voor hen had gedaan, en de vierjarige ballingschap, die hij zich had getroost, met ondank en laster hebben beloond, blijkt uit een aantal brieven. Uit zijne briefwisseling blijkt tevens, dat na zijne terugkomst tot zijn dood alles wat Oranje betrof door de voogden en later door den Prins aan hem werd opgedragen, omdat hij toestanden en personen maar al te goed kende. Toen men hem eens de vraag stelde, of het waar was, dat één zijner zoons in eene hooge betrekking te Oranje zou worden geplaatst, antwoordde hij dan ook, dat hij zijne kinderen veel te lief had, om hen aan zooveel ellende bloot te stellen. De bewoners van het vorstendom hebben later, toen de Koning hen telkens op de meest afschuwelijke wijze tiranniseerde, gelegenheid gehad, er over na te denken, of zij den plicht der dankbaarheid wel hadden betracht tegenover den man, die zich voor hen zooveel moeite had getroost. Gaarne was Huygens nu naar het vaderland teruggekeerd, maar hij had nog verschillende opdrachten te vervullen. Hij moest eerst in Franche Comté een onderzoek instellen naar de verschillende goederen, die de Prins daar bezatGa naar voetnoot3). Over Grenoble, waar hij beleefdheden ontving van den hertog de Lesdiguières en diens zoonGa naar voetnoot4), Chambéry en Aix reisde hij naar Genève, waar hij door een veertigtal studenten werd begroetGa naar voetnoot5), en ging toen logeeren op Coppet, het landgoed, dat Dohna dicht bij die stad bezat. Vandaar maakte hij een tochtje naar Bern. Met Dohna bezocht hij toen Salins in Franche-Comté en Dôle; | |
[pagina XV]
| |
bij het parlement in die stad was nl. een proces van den Prins aanhangig. Huygens zette alleen de reis voort naar Besançon, waarvan de Prins burggraaf heette, en bereikte Montbéliard en daarna Bazel. Nadat hij Freiburg had bezocht, waar hij zich, evenals te Bazel, moeite gaf om alles te bezien wat aan Erasmus herinnerde, reed hij naar Breisach en ging van daar per schip naar Straatsburg. Hij bezocht daarna Spiers, trof te Mannheim zijn ouden bekende, Karel Lodewijk, nu Keurvorst van de Palts, en werd door dezen ook te Heidelberg vriendelijk ontvangen, waar Ezechiel Spanheim zijn gids was in de omstreken. De reis ging verder over Frankfort, Hanau en Schwallbach; in het Lahndal werd Dillenburg met belangstelling bezichtigd. Te Mainz werd hij zeer beleefd behandeld door den keurvorst Johann Philipp von Schönborn, evenals te Bonn door Maximiliaan Hendrik, aartsbisschop en keurvorst van Keulen. En nu werd de tocht snel voortgezet door het vaderland, totdat hij den Haag had bereikt, waar hij in het begin van October aankwamGa naar voetnoot1), na juist vier jaren achtereen buiten 's lands te zijn geweest. Twee maanden na zijne aankomst werd de Scheveningsche weg in gebruik genomen. | |
Hoofdstuk XI.Op de vreugde, die Huygens zal hebben gevoeld bij zijne terugkomst in het door hem zoo geliefd 's Gravenhage en in zijn eigen huis en biblotheek, nu vermeerderd met een groot aantal boeken en kunstwerken, door hem uit Frankrijk meegenomen, werd al spoedig door verschillende omstandigheden eene schaduw geworpen. In Oranje begon het intrigeeren weer met nieuwen moed en bijna niemand was den man dankbaar, die de bewoners bevrijd had van de overmoedige soldatenbende. Men kon niet eens geld genoeg bijeenbrengen, om den bevrijder een bewijs van dank aan te biedenGa naar voetnoot2), en belasterde hem zelfsGa naar voetnoot3). Ook hinderde het Huygens zeer, dat Lodewijk bij hem afgeweken was van de gewoonte, om vreemde gezanten een geschenk te gevenGa naar voetnoot4); het was niet om de knikkers, maar om het spel. Door bemiddeling van Lionne werd hem eindelijk in December 1666 een portret geschonken met diamantenGa naar voetnoot5); het werd aan Christiaan ter hand gesteldGa naar voetnoot6). Aan dezen was nl. in September 1665 door Colbert het voorstel gedaan, zich te Parijs te vestigen met een inkomen van 6000 francs, als lid eener op te richten Académie des sciences; hij had dat voorstel aangenomen en was in Maart 1666 naar de Fransche hoofdstad vertrokken, waar hem kamers werden afgestaan in de koninklijke bibliotheek. Hoe eervol dit ook was en hoe geruststellend voor vader Huygens, wiens drie zonen steeds zonder eenige betrekking waren gebleven, het zal hem toch zeer hebben gedaan zijn geliefden Archimedes te moeten missen. De familiekring werd toch al kleiner, want in 1667 stierf Huygens' jongste zuster Constance, de weduwe van De Wilhem. | |
[pagina XVI]
| |
In 1666 verscheen Chambrun's Relation de ce qui s'est passé au Restablissement d'OrangeGa naar voetnoot1); het boekje schijnt eerst te Oranje gedrukt te zijn, maar daarna nog eens overgedrukt in den HaagGa naar voetnoot2). Eén der eersten, aan wien het werd aangeboden, was WesterbaenGa naar voetnoot3), met wien Huygens de vriendsehap weer aanknoopte; in de jaren van Huygens' ‘ballingschap’ hadden zij niets van elkander gemerkt. Misschien kwam het, doordat Huygens aan de Fransche manier van preeken gewend was geraakt, dat hij in een uitvoerig gedicht, Aen sommighe predikers’Ga naar voetnoot4), aandrong op natuurlijkheid in voordracht en gebaren. In de eerste jaren na zijne terugkomst schreef Huygens vooral Hollandsche gedichten. Het belangrijkste onder dezen is wel De Zee-straet van 's Graven-hage op ScheveningGa naar voetnoot5), dat meer dan 1000 versregels telt; het gedicht is bijna geheel in October en November 1666 geschreven. De eerste exemplaren werden den 6den October 1667 aangeboden aan den magistraat van den Haag en aan de raden en rekenmeesters der domeinen van HollandGa naar voetnoot6). Onder tallooze uitweidingen, o.a. eene hekeling van de mode en eene verheerlijking van zijne geboortestad, spreekt de dichter over de voordeelen, die de nieuwe weg bood aan Scheveningers en Hagenaars, en over het leven aan het strand. Zeker tot zijn spijt heeft hij in De Zee-straet geen melding kunnen maken van de steenen tolpoort, die hij zoo gaarne aan het begin van den weg had gezien en waarvan zijn vriend, de Haagsche advokaat en kunstenaar Johan de Bisschop, eene teekening had gemaaktGa naar voetnoot7). Misschien geeft de titelprent van De Zee-straet het ontwerp van die poort te zien. In Februari 1668 werd Huygens met zijn ambtgenoot Buysero door de Prinses Douairière naar Veere gezonden, waar onlusten waren ontstaan bij de verkiezing van raadsleden. De heeren hebben de zaak weten te schikkenGa naar voetnoot8), maar Huygens heeft van dit verblijf in Zeeland tevens gebruik gemaakt, om met behulp van Justus de Huybert, secretaris der Staten van Zeeland, en van Pieter de Huybert, raadpensionaris van dat gewest, eene belangrijke demonstratie voor te bereiden voor den Prins, die in September plaats had. Deze begaf zich toen, zonder kennis te geven aan de Staten van Holland en aan zijne ‘Educatoren’ - hij was immers ‘Kindt van Staet’ - en terwijl zijn gouverneur Van Gendt afwezig was, naar Breda, dwaalde bij het jagen toevallig naar Bergen op Zoom, waar Johan van Maurits van Nassau zich toevallig bevond, en zeilde met dezen naar Middelburg op een jacht van de Staten van Zeeland. Door deze Staten werd hij met allen eerbied en door het volk met uitbundig gejuich begroet, nam in hun midden zitting als eerste edele van Zeeland, reisde toen naar Vlissingen en Veere, waar hij zeer feestelijk werd ontvangen, en keerde daarna naar Breda terugGa naar voetnoot9). Het plan was uitstekend gelukt, maar niet tot genoegen van de Staten van Holland en van de ‘Educatoren’. Jammer was het, dat er een geheel verkeerde persoon tot vertegenwoordiger van den eersten | |
[pagina XVII]
| |
edele werd verkozen, nl. Willem van Nassau, heer van Odijk, een man, die wegens zijn onzedelijk leven en zijne schraapzucht weer veel bedierf van hetgeen 's Prinsen partijgenooten in Zeeland voor hem tot stand hadden gebracht. Den 28sten Augustus 1668 trouwde Huygens' oudste zoon met Susanna Ryckaert; het jonge paar kwam bij vader Huygens inwonen in het groote huis aan het Plein, en Catharina Zuerius, die 31 jaren lang zijne huishouding bestuurd had, vertrok kort daarnaGa naar voetnoot1). Huygens zal dat zeker niet erg betreurd hebben; toen zij in 1680 op 83-jarigen leeftijd gestorven was, verklaarde hij, dat zij in al die jaren niet anders gedaan had, ‘als datse leurd' en seurd' en controlleurd'Ga naar voetnoot2)’. Maar de nieuwe huisgenoot was ook geen groote aanwinst in het huisgezin van den grijzen dichter. Susanna Ryckaert was eene vrouw van zeer geringe beschaving, eene babbelaarster en kwaadspreekster, die heelemaal niet paste in den kring, waarin zij kwam. Trouwens haar echtgenoot, de jonge Constantijn, was bij al de kennis en talenten, die hij bezat, ook een kleinzielig man en hij is er door zijn huwelijk niet beter op geworden; dat blijkt voldoende uit de Journalen, die hij heeft nagelaten. Ook in de jaren 1668 tot 1672 heeft Huygens een groot aantal Nederlandsche versjes geschreven, die in de Korenbloemen werden opgenomen. Gedichten van langeren adem uit dezen tijd zijn Uytwandeling ....Ga naar voetnoot3), waarin hij een reisje beschrijft in de omstreken van Leiden en Haarlem, naar Amsterdam en het Gooi, en Oogentroost aende vrouw van St. AnnelandGa naar voetnoot4), nl. Huygens' zuster Geertruid, de weduwe van Philips Doublet, die langzamerhand blind werd. Eén Latijnsch gedicht werd in 1670 aan zijne oude vriendin Anna Maria Schurman gerichtGa naar voetnoot5), die zich bij de Labadisten had aangesloten en naar Amsterdam was vertrokken, waar zij bij Labadie, den stichter dezer zeer eigenaardige godsdienstige secte, aan huis woonde. Huygens smeekte de beroemde vrouw het ingeslagen pad te verlaten. Hij vertaalde zijn gedicht ook in het NederlandschGa naar voetnoot6) en die vertaling is, zeker buiten weten van den schrijver, uitgegevenGa naar voetnoot7). Huygens is ook later belang blijven stellen in de lotgevallen van Anna Maria; toen zij met Labadie en vele van zijne aanhangers - het waren bijna allen vrouwen - naar Altona was vertrokken, informeerde hij telkens naar haar bij Utricia SwannGa naar voetnoot8), die toen met haar man te Hamburg woonde. Den 1sten November 1670 vertrok de Prins naar Engeland, om zijn oom Karel II een bezoek te brengen, en Huygens was in zijn gevolg. En toen de Prins den 23sten Februari 1671 Engeland weer verliet, bleef Huygens achter, om weer aan te dringen op het betalen der schulden van de Stuart's aan de Oranjes. De onderhandelingen, daarover door hem in 1664 te Londen gevoerd, | |
[pagina XVIII]
| |
waren na den vrede van Breda (31 Juli 1667) schriftelijk hervatGa naar voetnoot1), maar weder zonder resultaat. Nu hield Huygens zich wederom maanden lang met de zaak bezig en het is hem gelukt te bewerken, dat in 1672, even vóór het begin van den oorlog, althans een gedeelte der schuld, nl. de bruidschat zijner moeder, aan den Prins is uitbetaaldGa naar voetnoot2). Van de geleende sommen en de rente, die zeer hoog was opgeloopen, was echter geen sprake. Huygens woonde te Londen in Charing Cross en was er trotsch op, dat hij nog zulke groote wandelingen kon doen door de drukke stadGa naar voetnoot3). De Koning schijnt weer even vriendelijk voor hem te zijn geweest als altijd en ook van Prins Rupert van Boheme ondervond hij beleefdhedenGa naar voetnoot4). Te Londen kwam Huygens in aanraking met Arlington en zijne vrouw, met het jongere geslacht der Killigrew's, niet altijd tot zijn genoegenGa naar voetnoot5), met verschillende natuurkundigen, die vrienden waren van zijn zoon Christiaan, en met Gilbert Sheldon, aartsbisschop van Canterbury, dien hij dikwijls ontmoetteGa naar voetnoot6). Den 6den October ging hij scheep op een jacht van den Koning en kwam den 11den in den Haag terug, na bijna een jaar lang afwezig te zijn geweest. Het vreeselijke jaar 1672 bracht voor Huygens en de zijnen veel goeds. Den 25sten Februari deed de Prins den eed als kapitein-generaal en de grijze dichter juichte er over in een Latijnsch versGa naar voetnoot7), dat er een einde was gekomen aan de vernedering der Oranjes en dat de jonge vorst, nog kort geleden een knaap, weer de hooge plaats innam van zijne voorvaderen. De zoons, die al de jaren van het stadhouderlooze tijdperk zorgvuldig uit elk ambt waren geweerd, kregen nu eindelijk ook eene betrekking; Constantijn werd terstond benoemd tot secretaris van den Prins en Lodewijk al spoedig tot drossaard van Gorcum. Daar een goed deel der Zeven Provinciën door de vijanden was bezet, kon vader Huygens sommige zijner plichten als voorzitter van 's Prinsen Raad, o.a. het houden van verpachtingen in allerlei plaatsen, niet uitoefenen, maar hij vond ander werk en hield, evenals in den tijd van Frederik Hendrik, de legerlijsten bijGa naar voetnoot8). En te midden van al het oorlogsrumoer werd de tweede uitgave zijner KorenbloemenGa naar voetnoot9) gedrukt. De bundel bevat, behalve den inhoud der eerste uitgave, De Zee-straet, zeven nieuwe boeken met Sneldicht en nog eenige andere verzen; hij is versierd met het meest bekende portret van Huygens, eene gravure van A. Blotelingh naar het schilderij van Netscher. Het laatst geschreven versje, dat werd opgenomen, is van 28 April. Tegen het einde van October kon de dichter presentexemplaren van zijn werk aan zijne vrienden aanbiedenGa naar voetnoot10). En dat alles in oorlogstijd, terwijl het Fransche leger in de buurt is en Huygens telkens tot den hem bekenden Turenne en | |
[pagina XIX]
| |
andere bevelhebbers het verzoek richt, zijn huis te Zuilichem te sparenGa naar voetnoot1). Het maakt op ons een vreemden indruk, dat tijdens den oorlog Huygens niet alleen kon blijven correspondeeren met vrienden te Parijs, maar dat zelfs het brievenverkeer tusschen den Haag en Oranje niet was stopgezet. In dezen tijd voerde Huygens eene drukke briefwisseling met Justus de Huybert, den secretaris der Staten van Zeeland. En hij kwam weer in nauwere aanraking met Nicolaas Heinsius, den beroemden zoon van zijn ouden vriend Daniel Heinsius. Heinsius Jr. woonde, na jaren lang voor zijne studie en ook als diplomaat buiten 's lands te zijn geweest, stil te Vianen, waar hij zich geheel aan wetenschappelijk werk wijdde. Huygens heeft in deze jaren vele Latijnsche verzen aan hem gerichtGa naar voetnoot2). Maar de drukste briefwisseling voerde hij met Sébastien Chièze. Deze Franschman, die een korten tijd lid van het Parlement van Oranje was geweest en in 1661 Huygens naar Parijs vergezeld had, werd in 1670 door den Prins naar Madrid gezonden, om aan te dringen op het afdoen der schuld, die de Koning van Spanje volgens een tractaat van 1647 op zich had genomen aan den Prins van Oranje te betalen. Die schuld, waarvan nooit iets was afgelost, was nu door de rente tot vele millioenen opgeloopen. Tot 1679 heeft Chièze te Madrid vertoefd en is er in het najaar gestorven. Van al zijne vergeefsche pogingen gaf hij trouw verslag aan Huygens in een groot aantal brieven, die tot ons zijn gekomen. Hij was een aardige, geestige man, van wien ook de zoons van Huygens veel hielden en wien zij dikwijls plaagden, wat hun vader ook kon doen. Den 8sten September 1675 stond Huygens aan het sterfbed der Prinses DouairièreGa naar voetnoot3). Het geluk, waarnaar zij zoo vele jaren had verlangd, nl. haar kleinzoon hersteld te zien in de hooge ambten van zijn vader en zijn grootvader, was haar nog ten deel gevallen. Zij had hem, toen hij nog een kind was, met alle kracht beschermd tegen de lagen, hem door zijne eigene moeder gelegd, en alles gedaan, om hem niet door deze van al zijne bezittingen te laten berooven. In hare pogingen was zij door niemand zoo trouw en zoo krachtig geholpen als door Huygens, die ook, toen de Prins wat ouder was geworden, veel voor hem had gedaan, zich lange jaren van ballingschap had getroost en er met ontzaglijk veel moeite eindelijk in geslaagd was, voor hem iets van zijn moederlijk erfdeel te veroveren. En Amalia benoemde niet Huygens tot uitvoerder van haar laatsten wil, maar zijn ambtgenoot Beaumont, die in den moeilijksten tijd voor de Douairière, toen de twist tusschen haar en hare schoondochter het hoogst oplaaide, eene dubbelzinnige rol had gespeeld en onbetrouwbaar was gebleken. Het is niet te verwonderen, dat Huygens verontwaardigd was over die miskenningGa naar voetnoot4); gelukkig was het de laatste beleediging, na zoovele andere, die de vorstin hem kon toebrengen. Het was niet het eenige, dat Huygens hinderde. Zijn zoon Lodewijk, de drost van Gorcum, had zich schuldig gemaakt aan machtsoverschrijding en afpersing en een goed deel der bevolking van de stad tegen zich in het harnas gejaagd. | |
[pagina XX]
| |
Huygens riep de hulp van den Prins in, om de beide partijen te verzoenen en daardoor een vonnis te voorkomenGa naar voetnoot1), maar deze weigerde tusschen beide te komen en verlangde, dat het recht zijn loop zou hebbenGa naar voetnoot2). En bij vonnis, den 3den Juli 1676 door het Hof van Holland gewezen, werd Lodewijk, die in zijn ambt geschorst was, wel daarin hersteld, maar veroordeeld tot het teruggeven van vele der door hem opgelegde boetes en het betalen van ƒ 6000 en de kosten van het proces. Het was waarschijnlijk niet met groote opgewektheid, dat Huygens twee maanden later zijn tachtigsten verjaardag vierde, dat blijkt wel uit het uitvoerige gedicht, dat hij bij die gelegenheid schreefGa naar voetnoot3). Toch had hij in December weer opgewektheid genoeg, om vele Latijnsche gedichten te wisselen met Roeland van Kinschot, lid van den Hoogen Raad, over een voorval, dat indertijd in diens familie had plaats gehadGa naar voetnoot4), een strijd, waarin zich ook Willem Goes, lid van het Hof van Holland, mengde, en die door Huygens besloten werd met een beroep op Kinschot voor zijn zoon Lodewijk. In dezen tijd stond hij in druk verkeer met Frederik Spanheim Jr., professor in de theologie te Leiden, en met William Temple, die sedert 1667 dikwijls in den Haag kwam met eene diplomatieke opdracht van Karel II en in 1675 één der gevolmachtigden werd door den Koning gezonden voor de vredesonderhandelingen te Nijmegen. Huygens en Temple werden goede vrienden. Toen het lijk van De Ruyter naar Amsterdam was overgebracht, kreeg Huygens de opdracht van den Prins, om de familie te condoleeren en hem te vertegenwoordigen bij de begrafenis, die den 18den Maart 1677 plaats had, en de tachtigjarige dichter was er niet weinig trotsch op, dat hij bij die gelegenheid vier uren achtereen, in een zwaren rouwmantel gehuld, over het slechte plaveisel van Amsterdam had geloopen, zonder erg moe te worden, terwijl anderen, veel jonger dan hij, het hadden afgelegdGa naar voetnoot5). Huygens had bij verschillende gelegenheden den jongen Stadhouder bezongenGa naar voetnoot6) en heeft ook aan zijn huwelijk met Mary Stuart, dat den 14den November 1677 plaats had, een uitgebreid Latijnsch gedicht gewijdGa naar voetnoot7). Dit Epithalamium Guilielmi Henrici Arausii et Mariae Eboracensis Regiorum Principum is afzonderlijk uitgekomen en ook in het FranschGa naar voetnoot8) en EngelschGa naar voetnoot9) vertaald. Hij was trouwens in dezen tijd weer aan de Latijnsche verzenGa naar voetnoot10) en zette zelfs een zeer uitvoerig gedicht op touw, dat in twee boeken verdeeld werd en eene autobiographie is, geschreven voor zijne kinderen. Het gedicht De vita propria sermonum inter liberos libri duoGa naar voetnoot11) telt 2162 versregels; in het eerste boek, dat meer dan 400 regels minder telt dan het tweede, behandelt de dichter zijn leven tot 1621. In October 1678 werd het vers, waarover hij met Nicolaas Heinsius correspondeerdeGa naar voetnoot12), voltooid. In Juni van het volgende jaar bezocht hij, bij zijne verpachtingsreis in Zeeland, AntwerpenGa naar voetnoot13), waar hij vroeger bijna jaarlijks heentoog, maar nu in | |
[pagina XXI]
| |
eenige jaren niet geweest was. Zijne oude vriendin Francisca Duarte, de begaafde zangeres, die in vroeger jaren zoo dikwijls de bijeenkomsten van den Muiderkring had opgeluisterd, trof hij er niet meer aan; zij was een half jaar geleden gestorven. Hoe velen van zijn kring zag hij in deze jaren trouwens niet heengaan! In 1680 stierf zijne nog alleen overgebleven zuster Geertruid, de weduwe van Doublet; al zijne zwagers en schoonzusters waren haar voorgegaan. Zijn ambtgenoot Aernout Beaumont, dien hij zoo lang had gekend, stierf in 1678, zijne vrienden Frederik van Dorp en Johan Maurits van Nassau in 1679, Nicolaas Heinsius in 1681 en Joan van Reede het volgende jaar. Het werd eenzaam om hem heen en het is te betwijfelen, of tal van kleinkinderen het gemis van zoovele ouderen hebben kunnen vergoeden. En het werd nog eenzamer, toen zijn oudste zoon en schoondochter, die sedert hun huwelijk in 1668 bij hem hadden gewoond in het groote huis aan het Plein, nu zij eene erfenis hadden gekregen, in Juni 1680 dat huis verlieten en eene eigen huishouding gingen opzetten. De 84-jarige dichter kon dat besluit begrijpen, maar het deed hem leedGa naar voetnoot1). Het was nu uit met de gezellige avonden, wanneer er gepraat, muziek gemaakt, prentkunst bekeken en gelezen werdGa naar voetnoot2). De oude man bleef alleen. Maar hij richtte zijn leven anders in, was tevreden en beschreef zijne leefwijze in het Cluys-werckGa naar voetnoot3). 's Morgens is hij voor ieder te spreken, die iets van den Prins verlangt, en brengt daarna twee uren door in den Raad, die ook na den middag nog een paar uren vergadert. Dan komt hij t'huis en vindt daar ‘spraeck noch spreker’. Dikwijls laat hij zich voorlezen door iemand, die ook vreemde talen kent. Zijne materieele behoeften, die altijd gering waren, zijn op zijn leeftijd nog eenvoudiger geworden. 's Avonds houdt hij zich bezig met lectuur - zijne bibliotheek is de grootste kamer van zijn huis - met het maken van muziek op één der vele instrumenten, die hij bespeelt, en met het bekijken van al het prentwerk, dat hij verzameld heeft. Hij maakt wandelingen of rijtoertjes in de omgeving van den Haag. En, evenals in zijne jonge jaren, werkt hij nog veel aan de draaibank. Spoedig kreeg hij weer gezelschap aan zijn Archimedes, maar dat was om eene onaangename reden. Christiaan Huygens, die sedert 1668 te Parijs woonde, was meermalen wegens ernstige ziekte naar den Haag teruggekeerd en ook in 1681 door zijne zuster Susanna en haar man Philips Doublet naar het vaderland teruggebracht. Toen hij hersteld was, wilde hij gaarne zijne positie daar weer innemen, maar door den dood van zijn beschermer Colbert en den toenemenden geloofshaat in Frankrijk werd hij niet teruggeroepen en bleef dus in den HaagGa naar voetnoot4). Andere dingen, die vader Huygens wel moesten ergeren, waren voortdurende processen over bedijking te ZuilichemGa naar voetnoot5) en nieuwe onaangenaamheden, die zijn zoon Lodewijk te Gorinchem ondervond, en die wel eindigden in zijn voordeel, maar hem toch ten slotte brachten tot het opgeven van zijn ambt. Hij is daarna lid geworden van de Admiraliteit van de Maas en in Rotterdam gaan wonen. | |
[pagina XXII]
| |
Huygens heeft de laatste jaren van zijn leven geijverd voor het afbreken van het vaste schavot in den HaagGa naar voetnoot1), waar hij blijkbaar vroeger ook zijn best voor had gedaan, omdat dit eene schoone buurt ontsierde. Hij had het orgelgebruik hersteld, den Scheveningschen weg tot stand gebracht en had gaarne ook het schavot verbannen, maar de Hooge Raad en het Hof van Holland werkten tegen en de grijze dichter maakte zich nog erg boos op deze juridische HeerenGa naar voetnoot2). In deze jaren was Huygens in briefwisseling met Petrus Francius, een zeer bekend Latijnsch dichter, sedert 1674 professor te Amsterdam, en ging veel om met Romanus van Wesel. Hij was de eenige overgebleven zoon van Anna Roemers Visscher, had zich als advokaat in den Haag gevestigd en schreef Nederlandsche en Latijnsche gedichten, waar hij echter geen naam mee heeft gemaakt. Huygens heeft verscheiden verzen aan zijn veel jongeren vriend gericht en in een uitgebreid gedicht het protestantisme tegen het katholicisme verdedigdGa naar voetnoot3). Den 13den Maart 1684 was Huygens getuige bij den doop van zijn eerste achterkleinkindGa naar voetnoot4). Het vorige jaar was zijne kleindochter Constantia Theodora Doublet gehuwd met Mattheus Hoeufft van Oyen en nu werd hun eerste dochtertje geboren, dat den naam van hare grootmoeder ontving. Verder leefde hij zijn gewone leven. Nog in 1684 deed hij zijne reizen voor de verpachtingenGa naar voetnoot5), misschien de beide volgende jaren ook, maar zijn Dagboek eindigt in Januari 1685. Nog altijd schreef hij verzen, in dezen tijd eenige aan Prinses Maria, de echtgenoote van den StadhouderGa naar voetnoot6), voor wie hij groote bewondering had. Ook zijn laatste versje, in Maart 1687 geschreven, is aan haar gewijdGa naar voetnoot7); er blijkt uit, dat de plannen van Willem III met betrekking tot de Engelsche kroon hem niet onbekend waren. In het najaar van 1686 voltooide hij den catalogus van al de boeken, door de Prinsen van Oranje van Willem I af verzameld; hij bracht ze uit allerlei plaatsen bijeen, rangschikte en beschreef ze; de catalogus beslaat 558 bladzijdenGa naar voetnoot8). Den 4den September 1686 vierde hij zijn negentigsten verjaardag. Maar reeds sedert eenigen tijd oordeelde hij: ‘Komt, Heere, 't is genoegh’Ga naar voetnoot9), waarschijnlijk niet zoozeer, omdat hij veel aan jicht leed, dan wel omdat het leven hem verveelde. Huygens stierf den 28sten Maart 1687Ga naar voetnoot10) en werd den 4den April ‘met een Staetsie van 14 à 15 Rouwkoetsen, verligt door veele Flambouwen’, in de Groote Kerk te 's Gravenhage begravenGa naar voetnoot11). Zijn dood werd bezongen door F. Plante, P. Francius, J. van Broekhuisen, J. Vollenhove, Lambert van den Bosch en anderen; al die verzen werden in een bundel vereenigdGa naar voetnoot12). | |
[pagina XXIII]
| |
De zoons hebben aan Huygens' wensch, op bescheiden wijze te kennen gegeven in zijn gedicht De vita propriaGa naar voetnoot1) en in zijn testamentGa naar voetnoot2), om een en ander uit zijne Latijnsche briefwisseling en van zijne nog onuitgegeven gedichten het licht te doen zien, niet voldaan. Wel hebben zij de groote schriftelijke nalatenschap van hun vader meer of minder zorgvuldig bewaard. Misschien is het aan latere nakomelingen te wijten, dat er vele brieven aan Huygens en al zijne composities, die 800 in aantal waren, verloren zijn gegaan, zoodat alleen de inhoud van de Pathodia sacra bekend is geblevenGa naar voetnoot3). Eerst in onzen tijd is de wensch van Huygens tot vervulling gekomen door de uitgave van al zijne gedichten en van zijne geheele briefwisseling. Blijkbaar hebben de zoons de bibliotheek, instrumenten, ‘Print-konst’, enz. van hun vader volgens diens wensch verdeeld, maar lang niet alles gehouden, want den 15den Maart 1688 werd een groot aantal werken verkochtGa naar voetnoot4) en daaronder 290 boeken met muziek, die alle aan Christiaan waren toegewezen. Van de oorspronkelijke bibliotheek schijnt Constantijn Jr. het meest te hebben gehouden; bij de verkooping van zijne boekerij op 26 September 1701 kwamen vele boeken onder den hamer, die zonder twijfel aan zijn vader hadden toebehoordGa naar voetnoot5). Huygens had er bijzonder op gestaan, dat de handschriften van Lipsius, die hij in zijn bezit had, onverdeeld in de familie zouden blijven; de kleinkinderen hebben zich niet om dien wensch bekommerd en in 1722 alles op eene auctie in den Haag verkocht; gelukkig is toen bijna die geheele collectie in het bezit gekomen van de Leidsche bibliotheekGa naar voetnoot6). Hij had verder bepaald, dat zijn geliefd Hofwyck gemeenschappelijk bezit zou blijven en ‘noyt anders als by gemeene toestemminge en sal mogen werden gealieneert, ende sulx noch niet anders als uyt gebreck van levens middelen, daer voor ick hope dat God haer alle genadighlyck sal beschermen’. Na zijn dood betrok Constantijn Jr. het huis op het Plein, terwijl Christiaan op Hofwyck ging wonen, waar hij in 1695 gestorven is. Door Lodewijk Huygens en zijne vrouw werd het buitentje schandelijk verwaarloosd. En heel lang is Hofwyck ook niet in de familie gebleven, want in 1750 werd het door Huygens' schatrijke achterkleindochter Susanna Louise verkocht. In 1914 is het aangekocht door de vereeniging ‘Hofwyck’, die wil trachten huis en tuin te restaureeren en er een Huygens-museum te vestigen. Wanneer men let op alles, wat in onzen tijd gedaan is, om Huygens te | |
[pagina XXIV]
| |
leeren kennen, op de uitgaven van de meeste zijner grootere gedichten met verklarende noten, op die van zijne Memoires, Dagboek en Autobiographie, op het groote aantal studies over hem geschreven, op de Huygens-tentoonstelling in 1896 gehouden, op het borstbeeld van hem, op 4 September 1897 aan den Scheveningschen weg onthuld, dan moet men wel tot het besluit komen, dat in onzen tijd zijne nagedachtenis heel wat meer in eere is, dan het geval was bij zijne naaste familiebetrekkingen.Ga naar voetnoot1) Huygens is meermalen geschilderd en geteekend; in een inventaris van 1785 worden twaalf portretten en een borstbeeld van hem genoemdGa naar voetnoot2). Enkele er van bevinden zich in openbare verzamelingen en men is tegenwoordig druk bezig met de studie er vanGa naar voetnoot3).
Eene nabetrachting over de beteekenis van Huygens als dichter, als musicus, als kunstenaar en Maecenas, als dienaar van het Huis van Oranje, eene ontleding van zijn karakter, van zijne wereldbeschouwing, enz. zou hier misplaatst zijn. Hier moge alleen het slot volgen van eene fraaie studie, die de bekende Fransche kunstkenner Emile Michel aan Huygens heeft gewijdGa naar voetnoot4): ‘On chercherait en vain quels côtés ont manqué à cet homme de bien et l'on reste étonné de ce qu'il a su faire tenir de mérites divers dans cette vie si bien conduite et si bien remplie. Il n'est pas, en tout cas, de meilleur exemple de ce que peuvent le bon emploi du temps et l'effort persévérant de la volonté pour accroître encore les dons les plus riches. Si pour chaque peuple il est des types priviligiés dans lesquels semblent s'incarner en quelque sorte ses meilleures qualités, par son âme loyale et haute, par son solide bon sens, par son esprit net, posé, aussi pénétrant que pratique, surtout par ce désir continu de perfection qui justifiait si bien sa devise: Constanter, empruntée à son nom, Huygens mérite d'être cité à la fois comme un des plus dignes représentans de la race hollandaise et comme un des hommes qui ont le plus honoré l'humanité’. |
|