Briefwisseling. Deel 5: 1649-1663
(1916)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend5774. Prinses Amalia van Oranje. (H.A.)Van den heer Chieze, die hier is gekomenGa naar voetnoot5), en uit uw brief hoor ik van uwe audientie. De verklaring van den Koning doet mij genoegen, maar ik vind het erg, dat hij nog wil wachten, totdat al de bastions van de stad geslecht zijn. Het is goed, dat gij uwe memorie maar niet hebt ingeleverd. Nu de Koning gezegd heeft, te zullen denken over de geheime zaak, die wij hebben voorgesteld, zullen wij nog wat geduld moeten hebben. Gij zult er wel van hooren door Mons. le PremierGa naar voetnoot6) en dan kunnen wij er opening van doen in | |
[pagina 405]
| |
Engeland en te Berlijn. Gij moogt het vorstendom niet overnemen zonder protest en moet er met graaf van Dona over beraadslagen, wat wij dadelijk daarna moeten doen, nu wij nog geen nieuwen gouverneur benoemd hebben. Het Parlement mag daarin niets te zeggen hebben; misschien zou Dona voorloopig als gouverneur kunnen optreden. Ik elk geval mag deze niet worden uitgesloten van eene amnestie, waarvan een Beauregard en een Sylvius zullen profiteeren, die ons zooveel kwaad hebben gedaan. Het ontwerp van de amnestie zal worden herzien. Gij hebt ook bij uw tweede onderhoud PorteclaireGa naar voetnoot1) goed geantwoord; het spijt hem blijkbaar, dat onze zaak zoo goed staat. Lord Denzel HollesGa naar voetnoot2) wordt Engelsch gezant te Parijs; hij is een zeer geschikt man en zal ons beter helpen dan S.t Albans. Ook heeft hij daarvoor eene instructie meegekregen. A la Haye, ce 19 Mars 1662. |
|