Briefwisseling. Deel 5: 1649-1663

5764. Aan den raad van den prins. (H.A.)

Hiernevens komen bij copie de staten ende andere stucken, die mij de griffier Sauzin uyt Orange heeft gesonden. U E. sullen daerby sien, hoe insolentelyck die fijne luyden sich onderwinden dingen, die in 't minste tot haere kennisse niet en behooren, ende hoe ombeschaemdelyck sy op valsche pretexten de bevelen van Haere Ho.^t derven te niet doen, ende directelyck tegens deselve ons geld doen vallen in handen van denghenen, die sij weten onsen schuldenaer te wesen. Niettemin, dat wonder is, vallen sy onder malkandren overhoop, als ter occasie van het schoone document van de 17000 gl. met de verloopen interesten gebeurt is, daerop ick wete, dat zedert noch scherpe

[p. 398]

contestatien, verwijten ende verwyderingen tusschen Beauregard ende andere zijn gevolght. Sulcke oneenigheden inter latrones sullen schier of mergen lichtelyck ten dienste van S. Hooch.^t gemenageert konnen werden. Ick schryve aen Haere Ho.^t, dat ick wachten sal, wat haer gelieven sal daerop door U E., of door mij, of mogelick door niemant te doen schrijven. Geve oock haer Ho.^t te kennen, uyt wat redenen ick tot noch toe naer mijne derde audientie ben wachtende. Ick hadde gehoopt van deselve eenighe goede rekenschap door desen post te geven, maer daer is geen raed toe geweest, mits de besigheden, die sich de Coningh geeft in 't danssen en weer danssen van syn kostelick balet, daer ick noch niets af gesien en hebbe, ende daermede voorts de gansche weke verloren loopt. Eens ten laesten hoope ick ten goeden einde te geraken. Dat God gheve, die ick bidde, Mynheeren, UE. te houden in sijne h.^e bescherming. Paris, 16 Feb. 1662.