Briefwisseling. Deel 5: 1649-1663
(1916)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend5493. Aan den raad van den Prins. (H.A.)D'expeditie van de consulte, die van den 12 deser in handen van den Prince D. Juan is geweest, heb ick dese gansche weke met extreme moeijte vervolght. Noch en ben ick niet ten einde, niettegenstaende beide de Spaensche ambassadeurs my dagelyx toeseggen haer werck daeraf te maecken. Sommighe speculeren, dat men dese depesche tot op het uyterste wel moght slepen, uyt vreese dat ick moght komen te repliceren ende niewe moeyte te maecken. Maer van over langh hebb ick wel laeten blycken ende yedereen versekert, sulx in geenen deele mijne intentie te wesen, dan dat ick rapport sal gaen doen, soo haest men mij eenigh goed of quaed bescheet sal hebben gegeven. D. Estevan de Gamarra seght mij, dat ick ongelijck hebbe, als ick quaelick gevoele van de antwoord, die mij sal gegeven werden, alsoo deghene, die daerover de consulte zyn geweest, hem verklaert hebben, dat haere Hoogh.en reden van contentement daerin sullen vinden. Soo ick voor desen geseght hebbe, en kan dat vertrouwen in mij niet wel komen; niettemin dewijl het dus naer op het einde is, dunckt mij, dat ick tegens het advis van beide genoemde ambassadeurs niet en behoore af te breken. De saeck moet sich nu ontwinden. De PrinceGa naar voetnoot2) staet op syn vertreck, hebbende eergisteren tot Halle kryghsraed wesen houden met den prince van CondéGa naar voetnoot3) ende andere chefs van de militie. Valenciene houden sij soo veel als belegertGa naar voetnoot4), ende souden de Fransche van den 16en af daervoor hebben begonnen te wercken, soo de Iesuïten geaffirmeert hebben aen yemand, daer ick het van hebbe. Desen voorleden nacht soude getracht wesen 3000 peerden in de stadt te werpen. De prince van LigneGa naar voetnoot5) is daerop desen merghen vroegh vertrocken, om van avond te Mons te wesen. Van daegh werden de bagagiewagens van D. Juan gemonstert. Soodat hij mede doorgaet, ende ick haest sien sal, wat men met mij voorheeft. Vertreckt de Prince, sonder op mijne depesche te resolveren, sal ick mij dienen van de authorisatie, die het haere Hoogh.en gelieft heeft mij te geven, van naer huijs te komen, als ick bevinden soude hier niets te konnen verrichten. De meeste hebben mij ontraden den Prince selfs te spreken. Vindende mij oock onvoorsien van credentie, ben ich scrupuleux geweest daertoe te resolveren, op hazard van eenighe onaengename rencontre. Sal het niettemin onderstaen, soo ick bevinde daermede het minste voordeel te konnen doen, oft emmers de reden van dit slepen te ontdecken, 't welck niet en schijnt sonder mijsterie te wesen, hoewel ick het aen D. Alonso de Cardenas niet en kan mercken. Haere Hooch.ts | |
[pagina 269]
| |
missive heeft hij seer danckelick aengenomen, vele beleeftheden daerop geseght, ende mij belooft syn antwoord mede te geven. De H.e Spenraeij klaaght emmers soo seer als ick over het uytstel van mijn' depesche, seggende daerom alleen hier opgehouden te werden, tot syn groot misnoeghen; ende by mij gepresseert zynde om rechtuijt te spreken, verklaert mij op sijn' salicheit, dat in de consulte niet een woord en staet, dat tot retardement van expeditie streckt, maer ter contrarie, dat S. Hooch.t versocht is op alles te resolveren, om mij te laten vertrecken. Ick bemoeije U.Ed. met alle dese circumstantien, opdat haer gelieve kennisse te dragen van de oprechticheit mijner debvoiren, die ick in der waerheit hier blijve aenwenden, tot groot prejudice van mijn particulier, ende met soodanighe onlust als wel te dencken is. God sal een uytkomst geven, dien ick bidde ..... Brussel, 19 Jun. 1656. Voor 't sluyten van desen heb ick noch wesen spreken met D. Estevan de Gamarra, die mij versekert heeft, alsoo hy gisteren avond laet met S. Hooch.t van mijn' depesche hadde gesproken, ter antwoord gekreghen te hebben, dat hy de consulte aen den presidentGa naar voetnoot1) hadde gesonden; daerop hy, D. Estevan, mij belooft heeft, nu datelick naer den president te rijden, om hem d'expeditie te recommanderen, alsoo hy meent, de Prince merghen sal vertrecken. Ick sende noch eenen anderen daerhenen, om te vernemen, watter af is, dervende alhier weinigh vertrouwens op het seggen van de ministers stellen. |
|