Briefwisseling. Deel 5: 1649-1663
(1916)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend5177. J. VlitiusGa naar voetnoot3). (B.M.)Ik moet u berichten, wat er dezer dagen tusschen den Academischen Senaat en den raad is voorgevallen. Van het gevecht, dat er ongeveer drie maanden geleden geweest is tusschen den schermmeester Paulus en den jongen SnelliusGa naar voetnoot4), hebt gij gehoord; wie de meeste schuld heeft, is niet volkomen zeker. Nu is er een strijd ontstaan over de vraag, welke rechtbank die zaak moest behandelen. Ik was er voor, het forum academicum de zaak te laten beslissen, maar de meeste leden van den raad en vooral één burgemeester waren voor den wereldlijken rechter. Toen de senaat bemerkte, dat hij door zijn verzuim, om de quaestie te onderzoeken, gevaar liep één zijner rechten te verliezen, heeft hij de schuldigen ontboden. Maar dat was niet naar den zin van den raad, die zijn voorzitter en mij afvaardigde, om met den senaat te onderhandelen. De voorzitter begon toen, tegen zijne opdracht, het recht van den senaat te betwisten, maar werd door PelliusGa naar voetnoot5) en BorniusGa naar voetnoot6) op zijne plaats gezet. Ik heb toen de opdracht vervuld, maar tevens mijne eigen meening gezegd en | |
[pagina 118]
| |
den senaat aangespoord vol te houden. De voorzitter heeft met zijne gewone boosaardigheid den volgenden dag een geheel onjuist verslag van het verhandelde gegeven en de secretaris, die aan den voorzitter verwant is, heeft een brief aan u geschreven, waarin diezelfde onjuiste voorstelling op schrift is gebracht. Of die brief al of niet verzonden zal worden, daarover twisten zij nu nog. Die ééne partij brengt hier alles in de war; het zou niet kwaad zijn voor onze stad, als die heeren eens voor anderen plaats maakten. Ik heb gedaan, wat ik meende, dat mijn plicht was, en als ik erg veel last van hen krijg, loop ik er uit. Bredae, Idibus (13) Septembribus Ao CIƆIƆCLI. Groet uwe zoons en den heer De Wilhem. |
|