Briefwisseling. Deel 4: 1644-1649
(1915)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend4827. Adriaen van UtrechtGa naar voetnoot5). (L.B.)Ick neem de stouticheyt U Ed. de handen te kussen, beneffens een geaffecxtioneerde toewenschinge van gesontheyt, alsoo Mons.r WillebortsGa naar voetnoot6) my geseyt hadde, U Ed. sieck te bedde lach, biddende den almogenden door syn genade U Ed. wederom te verleenen eene goede dispositie ter salicheyt. Voorder alsoo U Ed. bekent is t gene ick voor syn doorlu[chtige] Hoocheyt gedaen heb in t stuck van mons.r Willeborts, versoecke seer ootmoedelyck op U Ed., my de vrintschap te doen van sorge te dragen, dat ick tot myn betalinge mach geraecken, want den loon versoet den arbeyt. Datter in is, heb ick naer myn kranck vermogen met grooten lust wtgevoert, my selven geluckich achtende d'eere te mogen genieten, iets van myn cleyn effect op te offeren aen soo een doorluch[tigh] prins als syne Hoocheyt is. Mons.r Willeborts heeft my geseyt, dat syn doorlu[chtige] Hoocheyt geordoneert heeft, dat men my 400 guldens soude geven, ende alsoo ick een man ben, die eenen swaeren last van tien levende kinderen heb te onderhouden, bid U Ed. my de eere te doen van te maecken, dat ick met den eersten myn gelt mach bekomen, want ick 't nu grotelycx van doen heb. T is voor syn doorlu[chtige] Hoocheyt een cleyn, ende voor my is t veel. Dit doende sal U Ed. my verobligeren altoos bereyt te syn, om U Ed. ten dienste te staen in alles, dat U Ed. my sal gelieven te comanderen, naer vermogen. Biddende U Ed. my te vergeven d'inportuniteyt, die ick ben gebruyckende, maer niet wetende tot imant | |
[pagina 482]
| |
myne toevlucht te nemen, als in den schoot van UEd. aengeboren beleeftheyt, heb de stouticheyt gebruyckt t selve ootmoedelyck op UEd. te versoecken, met protestatie, UEd. my dese vryposticheyt niet qualyck af en sal nemen. Hiermede wensche U.Ed. onder de protecxtie des alderhoochsten, blyvende ..... In Antverpen, 21 Junio an.o 1648. |
|