Briefwisseling. Deel 4: 1644-1649
(1915)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend4592. Aan Leonora Hooft-HellemansGa naar voetnoot4). (L.B.)Dewijle mij door de menichvuldicheit mijner occupatien het ongeluck overgekomen is, van U.E. weinigh tijds voor mijne komste ten huijse van den heere van der MeijdenGa naar voetnoot5) desen morgenstond vertrocken te vinden, versoeck ick U.E. in 't goede te nemen, dat ick mij dus metter penne onderwinde U.E te betuijghen, hoeseer mij ende alle de mijne ter herten is gegaen niet U.E. alleen, maer onser allen gemeen verliesGa naar voetnoot6), ende daerneffens te verklaren, soo ick aen den overleden daeghs voor U.E. komste mondeling hebbe gedaen, dat wij alle eenpaarlick geneghen zijn, ende ick insonderheid, met U.E. ende de haeren te blijven onderhouden de oprechte vriendschap, die wij nu langhe jaeren met U.E. waerdste man saliger hebben gecontinueert, vertrouwende, dat U.E. van haerder zijde insgelijcks het haere daertoe sal willen contribueren, ende ondertuschen God almachtigh biddende U.E. te stercken, om christelick te draghen hetghene haer van Sijne heilighe hand is opgeleght. Soo spreken wij, ende soo spreke ick van goeder herten, die ben ....... 'S Gravenhaghe, den 23en Maij 1647. |
|