Briefwisseling. Deel 4: 1644-1649
(1915)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend4433. L.G. RenesseGa naar voetnoot2). (L.B.)De beste stuerlieden sijn aen lant. Zedert dat de ghedructe statuta hier en daer in handen ghecomen sijn, is elck een controleur gheworden, maer om voorbij te gaen de ghemeijne inspreeckers, soo heeft met namen aenstoot gheleden den art. van Perpetuus rector, en men seijde met vollen monde, dat de heere de Willem in den Hage hadde gheclaeght, dien art. syn Ed. overdrongen te sijn, ende dat ick deselve tot mijn vordel en eere hadde geconcipieert. Dat oock noch Dauberus, noch PhilemonGa naar voetnoot3), noch PelliusGa naar voetnoot4) souden overcomen, vermidts dit smaecte nae superioriteijt, slaefachticheijdt ende wat niet? De professoren zijn gecomen, ende wij [hebben] samen verscheijde besoignes vriendelijck ende vredelijc ghehouden; niemandt die met een woordt sijn misnoegen aen mij ghetoont heeft. Evenwel soo hebbe ick de heere van Heenvliedt, die mij berichte, aen uwe Ed. over desen art. gheschreven te hebben, ende daerna haere Hoogheijdt selfs gheseght, dat ick wel mach lyden, dat het rectoraet zij ambulatoir ende in annuo Celsitudinis suae arbitrio, hoewel ick achte, dat uwe Ed. redenen praepondereerden, als 't geheel werck vast gebleven waere aen de hypothesis van de fundatie van het Illustre Collegium, want soo en souden de articulen d'een sonder d'ander niet los connen gemaect werden. Non dicam, jam decere concessum a celsissimo Principe beneficium esse mansurum, et, quod semel deliberato cum tantis consiliariis iudicio placuit, amplius displicere non posse. Dat oock op dit fundament steunde onder andere, dat ick, hebbende in alles de wech gebaent, ende de swaerste beroepinge, nochtans 200 gls jaerlijxs minder gheniete als de twee volgende faculteijten, omdat namelijck aen het rectoorschap eenige profijtiens van inschrijven vast waren, die evenwel sooveel | |
[pagina 345]
| |
niet en cunnen bedragen. Dit alles stelle ick aen eene sijde; uwe wel Ed. als patronus et curator, non meus tantum, sed totius operis, gelieve te prefereren salutem Ill. Scholae meo qualicunque honori et impetrato favori. Ja, ick zal seer geern verstaen, dat het reglement soo bij sijne Hoogheijdt mach worden gearresteert, als t door de heere van Heenvliedt overgebracht wort. Ick hebbe mij in alles gevoeght tot genoegen van haere Hoogheijdt ende de presente heeren curateuren ende professoren, opdat noch mijne afgunstige eenich vordeel, noch de ghemeene saecke daerbij interesse souden lijden, ende is in dese correctien een ander hypothesis ghestelt, dat overal de Ill. Schoole tanquam totum quid, moet voorgaen, ende het Ill. Collegium, tanquam membrum totius, volgen, daerna alle articulen ghedresseert sijn. De heere Dauberus, si licet ex ungue leonem judicare, zal groot ghewicht bijbrengen tot het avans van t studium iuris. Studenten zijn hier gecomen min ofte meer in de dertich, altemael Auriacae pietatis beneficio digni, en worden met den eersten wel 20 verwacht alleen van Franeker. Nopende het vertreck der coenobialen, hoeverre daerinne ghehandelt isGa naar voetnoot1), zal uwe Ed. nu oock verstaen. Resteert approbatie in alles van sijne Hoogheijdt ende dat met den eersten de inauguratie voortgae. 25 Augusti 1646. In Breda. |
|