Briefwisseling. Deel 4: 1644-1649
(1915)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend3622. J. van Roij. (L.B.)Sedert mijn laeste raport aen Sijn Hocheijt, ghedaen den sestienden deser, ben den 18en vederom in t legher voor Grevelinghe gheariveert, ende [hebbe] bevonden, dat in de approssijn van de maresijael de GassyonGa naar voetnoot4) den risdam over de stadtsgracht was ghepasseert ende alreede de muier hadde doen sprijnghen; hebben den 19en in het bollewerck begonnen te wercken, develcke desen avont seer waren gheavanseert, en twiffele niet, of sullen desen nacht cordegarde maken op het bollewerck. Wt de halve maen wert een vlot gaende brugghe overghebracht in t mijdden van de gardijn. Wat aengaet de approssijn van La miliereGa naar voetnoot5), sijnnen rijsdam was ten naesten bij over, maer hadden den 18en een mijn doen sprijnghen in de muier, die groote operatie heeft ghedaen, doch waren de mineurs wederom besich met een ander mijn te maken, die ghespronghen hebbende goet logement [sal] maken in de wal. Soude selve aen Sijn Hocheijt raport commen doen, maer vreese, de stadt over soude wesen, eer ick wederom soude connen commen; sal, in[dien] moghelick is, soo langhe bliven, om Sijn Hocheijt van het overgeven te versekeren ..... In t legher voor Grevelynghe, den 19en Jullij 1644. |
|