Briefwisseling. Deel 4: 1644-1649
(1915)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina VII]
| |
Het leven van Constantijn HuygensGa naar voetnoot1).
| |
[pagina VIII]
| |
de buurt, om de vestingwerken, die zeer geleden hadden, te herstellen. In die dagen van betrekkelijke rust beantwoordde Huygens een gedicht, dat de vriendenkring, te Muiden vereenigd, hem had gezondenGa naar voetnoot1), en schreef ook eenige Latijnsche verzen op het beleg en de inneming van de vestingGa naar voetnoot2). En toen hij den 27sten October in den Haag was teruggekeerd, werd al spoedig de strijd met Tesselschade over het geloof weer aangebonden en een tijd lang voortgezetGa naar voetnoot3). Aan dien poëtischen strijd danken wij het mooie vers,
Mijn' Tong en was noijt veil, mijn' Penne noijt verkocht, enz.
Uit dezen tijd dateeren ook een Fransch en een Latijnsch lofdicht op Corneille's Le MenteurGa naar voetnoot4), die in 1644 was uitgekomen; beide verzen zijn in verscheidene Fransche uitgaven van het blijspel opgenomen. Den 31sten December begon Huygens aan eene kleine serie stichtelijke gedichten op christelijke feestdagen; zij werden met een vers opgedragen aan Leonora Hellemans, de echtgenoote van Hooft, en in een bundeltje met den titel Heilighe Daghen door Barlaeus uitgegeven. Binnen enkele dagen was de oplage uitverkochtGa naar voetnoot5) en van den eersten en tweeden druk, die dadelijk volgde, schijnt geen enkel exemplaar meer over te zijn. Met een uitvoerig vers, vol theologie, werd het bundeltje aan Tesselschade gezondenGa naar voetnoot6). In 1647 en 1648 is het nog eens herdrukt. Door dien theologischen strijd is de vriendschap tusschen de schoone weduwe en Huygens niet bekoeld; in Februari 1645 kwam zij bij Huygens in den Haag logeeren. Barlaeus was ook genoodigd, maar hij verontschuldigde zich. Waarschijnlijk is de strijd toen voortgezet, maar tevens heeft de gastheer zeker, volgens de door hem en door Barlaeus aangenomen gewoonte, een beetje het hof gemaakt aan de bekoorlijke logéeGa naar voetnoot7). Zij vertrok binnen eene week en eerder dan haar gastheer vermoed hadGa naar voetnoot8), om naar Alkmaar terug te keeren. Om welke reden zij haar bezoek bekortte, is niet bekend; misschien is zij echter te vinden in het vers 'T misverstantGa naar voetnoot9), dat Huygens den 24sten Augustus aan haar richtte en waarin o.a. deze regels voorkomen: ‘Hoe? meent ghij, daer mijn' Penn eens om den deun den dief stelt,
Dat flux mijn' weecke breijn syn' sinnen op een Lief stelt,
En dat ick inde boeij' of in de dood moet gaen?
Neen, Weew; leert weewenaers haer' hoofsche Tael verstaen,
En hoofsche dichters toe. Mijn hert en is niet banger
Dan Dicht en Rijm vereischt: mijn vier en brandt niet langer
Dan tot het leste vers,’ enz.
Het is te hopen, dat de vrouw, aan wie Huygens een paar maanden vroeger het vers richtte, Een minnaer aen een weduwe op een mugge-nett, hem | |
[pagina IX]
| |
bij haer vereertGa naar voetnoot1), de hoofsche taal van weduwnaars en dichters beter heeft verstaan dan Tesselschade. Zij was eene dochter van kolonel Charles Morgan en Elisabeth van S.t Aldegonde, en de weduwe van haar neef Louis Morgan, een Schotsch edelman. De Wilhem noemt haar eens in een brief aan Huygens ‘vostre pretendue maistresse’Ga naar voetnoot2). Anna Morgan is in 1646 hertrouwd met Walter Strickland, den afgevaardigde van het Parlement bij de Staten-Generaal. Den 11den Mei vertrokken Huygens' twee oudste zonen, Constantijn en Christiaan, naar Leiden, om er hunne opvoeding te voltooien en er een tijd lang in de rechten te studeerenGa naar voetnoot3), zooals hun vader ook gedaan had. Zij kwamen daar aan huis bij een Italiaan, Paravicino, bij wien niets dan Italiaansch, Fransch en Engelsch werd gesproken en waar zulk eene strenge orde heerschteGa naar voetnoot4), dat de jongelui, die met groote vrijheid waren opgevoed, er tegen opkwamenGa naar voetnoot5). Zij legden zich verder ook op wiskunde en teekenen toe. Den 27sten Mei trok Huygens met den Prins te velde. Evenals het vorige jaar ging de tocht naar Vlaanderen, met het grootsche doel Antwerpen te nemen. Het Fransche leger hield zich op in de nabijheid van Duinkerken, terwijl verscheidene Spaansche legers de pogingen der bondgenooten moesten beletten. Windstilte en tegenstroom verhinderden echter den Prins op een gunstig oogenblik zijne troepen te IJzendijke te doen landen, en zoo moest de aanval voorloopig worden opgegeven. Toen het Fransche leger eenige voordeelen behaald en zich bij dat der Staten had aangesloten, zou de poging worden hervat; de Prins bracht zijn leger over de Schelde, maar de Franschen weigerden mee op te trekken, de vijand vertoonde zich in groot aantal en de aanslag mislukte voor de tweede maal. Dit was des te meer te betreuren, omdat men met recht kon vermoeden, dat de bevolking van Antwerpen zich gaarne bij de overwinnaars zou hebben aangesloten. Nu trok de Prins snel terug en stond twee dagen na het overtrekken van de Schelde, nl. den 5den October, voor Hulst. In weerwil van het late jaargetijde, werd het beleg voor de stad geslagen, de rondom liggende forten werden spoedig genomen en den 4den November gaf de sterke vesting zich over. Het prachtige herfstweer had de krijgsverrichtingen bijzonder begunstigd. Tijdens den veldtocht, nl. den 13den Juni, stierf Huygens' oudere ambtgenoot Junius in den Haag. De beide collega's hadden het nooit bijzonder goed met elkander kunnen vinden en Huygens wist den Prins te bewegen, geen opvolger van Junius te benoemen. Waarschijnlijk had hij twee redenen, om daarop aan te dringen; hij wenschte nl. dat zijn oudste zoon Constantijn later de plaats zou krijgen, en vreesde zeker voor nieuwe onaangenaamheden, wanneer hij een ander tot ambtgenoot kreeg. Natuurlijk was Huygens, die zoovele veldtochten had meegemaakt, er aan gewend, plotseling vrienden en kennissen door den dood te zien weggerukt. Hij had bij het sterfbed gestaan van vele bevriende officieren. Maar tijdens den veldtocht van 1645 zag hij een man des vredes heengaan, dien hij zeer betreurde, nl. Abraham de Mory, een Fransch veldprediker. Bij het vermelden van zijn dood op 13 Sept. teekent hij in zijn Dagboek aan: ‘amicus integer- | |
[pagina X]
| |
rimus, et heu! mihi instar fratris’. Drie maanden vroeger was Dr. Rumph, de lijfarts van den Prins, in het leger gestorven; Huygens had hem lang gekend en was peter geweest van één zijner kinderen, Christiaan Constantijn Rumph, die later diplomaat en gezant der Staten in Zweden is geweest. Dat Huygens, zeker door zijne briefwisseling met Zuid-Nederlandsche geleerden, in de Spaansche Nederlanden zeer bekend was geworden, blijkt o.a. uit het feit, dat zijn naam voorkomt op eene sterrenkaart, in 1645 uitgegeven door Michiel Floris van LangrenGa naar voetnoot1), kosmograaf en mathematicus van den Koning van Spanje. In latere jaren heeft Huygens hem op wetenschappelijk, maar tevens practisch gebied geholpen. De belegering en inneming van Hulst gaven Huygens vele verzen in de pen, meestal in het Latijn geschrevenGa naar voetnoot2); onder deze zijn de aansporingen aan Antwerpen en Gent, om zich aan den Prins toe te vertrouwen, niet de slechtste. Volgens gewoonte bleef het leger nog een poos in de nabijheid der veroverde stad en eerst den 19den November reisde Huygens in het gevolg van den Prins naar den Haag terug. Intusschen was hij de gunst van zijn meester blijven genieten. Eene aardige illustratie van hunne verhouding geeft het verhaaltje, dat hij opteekende in de beschrijving van de jeugd van zijn dochtertje SusannaGa naar voetnoot3). Hij vertelt nl., dat de Prinses het kleine ding in de kerk had opgemerkt en ‘een sonderling vermaeck in haer hadde; oock in April (1641) haer eens bij haer onboodt, ende met een present van een' kistjen met silvere fleskens weghsond, lacchende Mijn Heer de Prince, als ik S. Ho.t verhaelde, hoe sij geseght hadde, niemand by de Princesse gesien te hebben als een oud man - 'twelck hij was - die veel goeds van haer seide.’ - In April 1645 schonk de Prins hem ‘acte van pandschap’ van de heerlijkheid Zeelhem, dicht bij Hasselt gelegen; den 14den Mei 1647 heeft Willem II die pandschap in eigendom veranderdGa naar voetnoot4). In 1646 werd Huygens door den Prins benoemd tot curator der nieuw opgerichte Illustre School te Breda, eene stichting van hem en van Prinses AmaliaGa naar voetnoot5). En in het begin van dat jaar bracht hij zijn zoon Constantijn aan het hof en stond de Prins hem toe, den jongen man ‘dagelix in sijne camer (te) laten komen, om te beghinnen te sien, hoe het daer toegingh met mijnen dienst, ende sich allengkens daertoe te formeren.’ Eenige maanden later benoemde de Prins den jongen Huygens tot collega van zijn vader en had hij ‘noch het geluck van een campagne onder dien grooten Capitein te sien in VlaenderenGa naar voetnoot6).’ Die veldtocht leverde niet veel op. Den 30sten Mei verliet de Prins den Haag, maar eerst den 17den Juli kwam hij bij het leger in Vlaanderen. Het plan was weer, om met de hulp der Franschen Antwerpen te nemen, maar het leger veroverde slechts een paar schansen en voerde verder niet veel uit. De Prins was te ziek en had al zijne energie verloren. Het leger bleef zoo goed | |
[pagina XI]
| |
als werkeloos een paar maanden in Vlaanderen liggen, trok daarna in het begin van October naar Venlo, beschoot de stad een paar dagen, maar brak toen, daar het jaargetijde te ver gevorderd was, het beleg op en begaf zich naar de winterkwartierenGa naar voetnoot1). Gedurende en na dezen ongelukkigen veldtocht heeft Huygens een onaangenaam leven gehad. Aan de secretarie was vroeger een zekere François van der Lee als klerk verbonden geweest. Toen Willem II in 1641 naar Londen reisde, om zijn huwelijk te laten voltrekken, behoorde hij tot het gevolg en had den titel van secretarisGa naar voetnoot2). Later werd hij requestmeester. Deze man wist zich in te dringen bij den zieken Prins, matigde zich de rechten van diens secretaris aan en beleedigde dezen op alle mogelijke manieren. Zelfs werden Huygens de papieren uit de handen genomen en aan Van der Lee gegeven, om te verzenden. Dat plagen en beleedigen begon in Juni, toen de Prins zich langen tijd te Breda ophield, en ging steeds door. Huygens luchtte zijne boosheid aan zijn zwager De Wilhem, die hem telkens raad gaf en bijstondGa naar voetnoot3). Nu en dan was de Prins weer vriendelijk tegen hem en zeide, dat hij hem volkomen vertrouwde, maar al spoedig begon het spelletje weer. Het heette, dat die achteruitzetting plaats had zonder goedvinden der PrinsesGa naar voetnoot4), en dat zij den secretaris de hand boven het hoofd hield. Maar waarom maakte zij er dan geen einde aan? De stadhouder stond in het laatst van zijn leven, toen zijne gezondheid heel slecht was en zijn geheugen hem dikwijls in den steek liet, geheel onder den invloed zijner gemalin. Waarschijnlijk zou een enkele brief van haar aan den Prins in het leger aan de moeilijkheden van den trouwen secretaris een einde hebben gemaakt. Maar integendeel beschuldigde zij Huygens in September, dat hij erge dingen rondvertelde over de gezondheid en de memorie van den PrinsGa naar voetnoot5), eene beschuldiging, die Huygens met kracht bestreedGa naar voetnoot6). De intrigue tegen hem schijnt toen te zijn opgegeven. Maar slechts voor korten tijd. In de eerste dagen van Februari 1647 hoorde Huygens, dat men hem er van beschuldigde, dat hij zijn dienst veronachtzaamde, dat men hem nooit zag en dat hij slechts dacht aan zijn genoegen. Vol verontwaardiging nam hij de pen op en schreef een uitvoerigen brief aan de PrinsesGa naar voetnoot7), waarin hij zich niet alleen verdedigde tegen die onzinnige beschuldiging, maar tevens aantoonde, welk eene ongeloofelijke massa werk hij gedurende de 21 jaren van zijn secretariaat had verricht, hoe zijne bezigheden voortdurend waren toegenomen en hoe hij minder tijd tot verpoozing had gehad dan ‘een ellendige slaaf in Turkije of een arme soldaat hier.’ Maar hij vraagt aan het slot van zijn brief geen ontslag aan en het schijnt, dat men hem verder met rust heeft gelaten. Tot hen, die de intrigue tegen Huygens hadden opgezet, behoorden waarschijnlijk De Knuyt en HeenvlietGa naar voetnoot8), maar zeker de griffier Buysero. En had zij soms een politieken achtergrond? Naar aanleiding van eene benoeming | |
[pagina XII]
| |
tegen den zin van Buysero en door hem aan Huygens' invloed toegeschreven, had hij gezegd: ‘Que ne pourra faire Monsieur de Zuylechem avec les ministres de la France’Ga naar voetnoot1)? In de jaren, die den vrede van Munster voorafgingen, is er in den Haag vóór en tegen dien vrede op alle mogelijke wijzen geintrigeerd. Dat Amalia, die zeer vóór den vrede was, haar invloed krachtig heeft doen gelden, staat vast. Heeft zij, uit vrees voor Fransche sympathieën bij den secretaris van haar echtgenoot, dezen den voet willen lichtenGa naar voetnoot2)? Of heeft de hartstochtelijke vrouw, zenuwachtig over den droevigen toestand van den Prins, waardoor zij zelve spoedig op het tweede plan zou worden geplaatst, toegegeven aan eene plotselinge opwelling en tegenzin tegen den trouwen dienaar? De gegevens ontbreken, om met zekerheid tusschen deze beide mogelijkheden te kiezen. Maar dat Amalia de oorzaak is geweest van de ongenade, die Huygens in het laatste jaar van Frederik Hendriks leven heeft ondervonden, is niet te betwijfelen. Dat Huygens onder deze omstandigheden met weinig opgewektheid het huwelijk van den Grooten Keurvorst met Frederik Hendriks oudste dochter, Louise Henriette, dat 7 December 1646 in den Haag werd gesloten, heeft meegevierd, is zeer waarschijnlijk; ook één der hoofdpersonen bij de plechtigheid had weinig reden tot feestvieren, al heeft zij later den eens genomen stap allerminst betreurdGa naar voetnoot3). Dat Huygens bij deze gelegenheid op nieuw met den Keurvorst in aanraking is gekomen, met wien hij later zooveel heeft gecorrespondeerd, blijkt uit den keten van ƒ 1000 waarde, hem in het voorjaar van 1647 door den vorst vereerdGa naar voetnoot4). Trotsch op zijne onschuld bij alles, wat hij den laatsten tijd had ondervonden, hield hij opgewektheid genoeg, om een gedicht van langen adem op touw te zetten en te voltooien. Lucretia van Trello, eene vriendin uit zijne jonge jarenGa naar voetnoot5), nu eene bedaagde maagd geworden, werd bedreigd door blindheid aan één harer oogen en Huygens schreef voor haar Eufrasia. Ooghen-troost aen Parthenine, dat hij 5 Jan. 1647 voltooide. Hij spoort haar daarin aan tot lijdzaamheid en geduld, zegt, dat ook hij steeds vreest door dezelfde ramp getroffen te zullen worden, en somt dan eene lange rij van menschen op, die blind zijn door hartstocht, onkunde of vooroordeel. Zieke en gezonde, ‘geruste’ en ‘onrustige’, ‘gierighe’ en ‘quistighe’, ‘machtighe’ en ‘eersuchtighe’ menschen, enz. enz., zij allen zijn blind, want zij zien slechts één kant van de dingen dezer wereld. Uit het gedicht blijkt de rijke menschenkennis van den schrijver. De Eufrasia zag in 1647 bij de Elseviers te Leiden het licht en werd in 1651 en 1653 te Amsterdam herdrukt; waarschijnlijk was dit nadruk. Ruim eene maand, nadat Huygens zijne verdediging aan Amalia had gezonden, nl. den 14den Maart, stierf Frederik Hendrik. De minder goede | |
[pagina XIII]
| |
verstandhouding, die er in de laatste maanden tusschen den Prins en zijn trouwen dienaar had bestaan, heeft bij dezen geen wrok achtergelaten. Hij heeft Frederik Hendrik innig betreurd en zijne liefde voor hem getoond door zijn heele verdere leven te waken voor de belangen van de weduwe, den zoon en den kleinzoon van den geliefden meester. | |
Hoofdstuk VIII.Met den dood van Frederik Heindrik eindigde een zeer belangrijk tijdperk van Huygens' leven. Hij was de vertrouwde secretaris van den Prins geweest en er was geene enkele belangrijke zaak, die het Huis van Oranje betrof, of zij was door zijne handen gegaan. De onderhandelingen over het Engelsche huwelijk waren door zijne tusschenkomst gevoerd en de agenten der Stuart's, die tijdens den burgeroorlog hier hulp en steun zochten, richtten zich tot hem met hunne voorstellen en plannen. Hij was volkomen op de hoogte van de politiek van zijn meester. Of hij somtijds gepoogd heeft op die politiek invloed te oefenen, valt zeer te betwijfelen. Huygens was een zeer voorzichtig man, die zich ongaarne met een andermans zaken bemoeideGa naar voetnoot1). Zeker was hij eerzuchtig en een weinig ijdel. Maar zijne eerzucht richtte zich niet op het streven naar macht; hij wilde zich verdienstelijk maken op het gebied van wetenschap en kunst en bekend zijn als een Maecenas, die, wanneer het lot het zoo beschikt had, een groot kunstenaar of geleerde had kunnen worden. Bovendien wenschte hij van zijne positie gebruik te maken, door velen, hoog en laag, aan zich te verplichten, en hij stond altijd klaar voor ieder, die zijne hulp inriep. Ontelbaar zijn de menschen, die hij, door middel van zijne goede verstandhouding met den Prins, aan betrekkingen, aan geld, aan de vervulling hunner wenschen heeft geholpen. Aan dien invloed kwam nu een einde. Van vertrouwelijken omgang tusschen den nieuwen stadhouder, die 21 jaar en een hartstochtelijke jonge man was, en den 50-jarigen secretaris kon natuurlijk geen sprake zijn. Wel heeft Huygens bij den zoon dezelfde waardigheid bekleed als bij den vader en volgde hij den Prins trouw op zijne vele reizen. Ook bleef hij raad en rekenmeester van den Prins, die in October 1647 den Raad plotseling had ontbondenGa naar voetnoot2), zij het zonder bepaalde aanstelling. Maar hij zal zich wel eenigszins vreemd hebben gevoeld aan het lichtzinnige hof, waar nu een geheel andere toon heerschte dan vroeger, en dikwijls het hoofd hebben geschud over het gebrek aan zakenkennis, de geldverspilling en de genotzucht van den jongen Prins. Thuis had Huygens het stil. Wel vond hij er het gezelschap van zijn oudsten zoon Constantijn, door Frederik Hendrik tot secretaris benoemd (welke benoeming door Willem II niet officieel bekrachtigd schijnt), maar hij liet den jongen man weldra groote reizen doen. Christiaan en Lodewijk studeerden te | |
[pagina XIV]
| |
Breda en Philips, de jongste, die niet goed kon of wilde leeren, was bij een dorpsdominee in de kost gedaan. Als eenig gezelschap bleven hem dus zijn dochtertje Susanna, de oude Catharina Zuerius, die de huishouding bestuurde, en zijne boeken en muziekinstrumenten over. En de oude vrienden ontvielen hem. Door den dood van Hooft op 12 Maart 1647 verloor de Muiderkring zijne grootste aantrekkelijkheid. Den 14den Januari 1648 stierf Barlaeus na een langdurig lijden en Vossius volgde hem in 1649. En op 24 Juni van hetzelfde jaar stierf Tesselschade; ‘Laet niemand zich vermeten
Haer' onwaerdeerlickheit in woorden uijt te meten;
All watmen vande sonn derft seggen gaet haer af’,
schreef Huygens in haar grafschriftGa naar voetnoot1). Zoo werd in korten tijd de Muiderkring opgelost en bleef Huygens, die trouwens de jongste was, alleen over. Wel was hij, ten gevolge van zijne drukke ambtsbezigheden, zelden in de gelegenheid geweest deel te nemen aan de bijeenkomsten op het Muiderslot of in Hooft's woning te Amsterdam, maar sedert zijne jongelingsjaren was hij bevriend geweest met al de hoofdpersonen en de enkele keeren, dat hij van hun gezelschap kon genieten, waren feestdagen voor hem. Intusschen ging het gewone leven zijn gang. Den 25sten Mei verliet Huygens den Haag en vergezelde den Prins op eene reis door Overijsel, Gelderland en Utrecht, waar de nieuwe stadhouder werd ingehuldigd. In Juli deed hij een reisje met zijn oudsten zoon en op 15 Augustus volgde hij Willem II naar Breda, Maastricht en Luik. Telkens moest hij trouwens op tocht met den onrustigen jongen man, die o.a. gaarne op het Huis te Dieren, dat hij juist gekocht had, vertoefde, om er de genoegens van de jacht te smaken. En hij hielp de Prinses Douairière, zooals Amalia van Solms nu genoemd werd, bij de voltooiing van het Huis ten Bosch. Terwijl dit gebouw, waarvan in 1645 de fondamenten waren gelegd, oorspronkelijk bestemd was als een buitenverblijf voor de Prinses, besloot zij na den dood van Frederik Hendrik, het tot een monument voor dezen in te richten. De groote zaal, die eerst als ontvangzaal dienst zou doen, moest nu gewijd worden aan de nagedachtenis van haar onvergetelijken echtgenoot door tal van deels symbolische schilderijen. Daarom werd er, nog in 1647, een koepel op geplaatst en later aan Huygens opgedragen, zich in verbinding te stellen met een groot aantal meestal Zuid-Nederlandsche schilders. Vooral in 1649 zullen wij hem om die reden in druk verkeer zien met de mannen, die aan de Oranjezaal luister zouden verleenen. In Dec. 1647 zag een bundel composities van Huygens het licht met den titel: Pathodia sacra, et profana occupatiGa naar voetnoot2). Hij bevat 20 bewerkingen van psalmen met Latijnschen tekst, 12 Italiaansche en 7 Fransche liederen, die alle onder begeleiding van luit of theorbe werden gezongen. Het werk is te Parijs bij eene bekende, oude muziekuitgeversfirma gedrukt; in de Zeven Provinciën, zoo beroemd om hun drukwerk, was daarvoor geene gelegenheid. Thomas | |
[pagina XV]
| |
Gobert, ‘maistre de la chapelle du Roy’, heeft toezicht gehouden op het drukken, dat tien maanden geduurd heeft en aanleiding gaf tot heel wat correspondentie. De Pathodia, die aan Utricia Swann was opgedragen, werd door den componist aan tal van vrienden en belangstellenden, hoog en laag, hier te lande en elders ten geschenke gezonden. Het voorjaar en de voorzomer van 1648 schijnen voor Huygens zeer rustig te zijn geweest; hij heeft althans bijna niets over dien tijd opgeteekend in zijn Dagboek, waarin hij meestal trouw zijne reizen en reisjes vermeldde. Den 2den Augustus woonde hij te Cleef de doopplechtigheid bij van Willem Hendrik, den eerstgeborene van Frederik Willem, den Keurvorst van Brandenburg, en van Louise Henriette van Oranje. En tegen het einde van de maand reisde hij, zonder naar den Haag teruggekeerd te zijn, met den Prins naar Groningen, waar eens weder quaesties waren op te lossen tusschen Stad en Ommelanden. Huygens zou een heelen tijd in het Noorden vertoeven. Want nauwelijks te Groningen aangekomen, hoorde Willem II, dat zijn zwager, de Prins van Wales, in het land was, en hij snelde terug naar den Haag. Huygens maakte van die gelegenheid gebruik, om met eenige andere heeren van het gevolg een uitstapje van vijf dagen naar Oostfriesland te maken, Emden en Aurich te bezichtigen en bij vorst Ulrich II een bezoek af te leggen. De Prins keerde spoedig terug, maar om na ruim veertien dagen weer weg te vliegen, omdat de latere Karel II zich nu werkelijk in de Zeven Provinciën ophield; gedurende die afwezigheid maakte Huygens met zijn oudsten zoon en een paar bevriende officieren een tochtje door Friesland en bezocht Dokkum, Leeuwarden, Franeker en Harlingen. Tijdens zijn verblijf te Groningen toonde hij veel belangstelling in de hoogeschool, die in dezen tijd, vooral ten gevolge van de voortdurende oneenigheden tusschen de beide leden der provincie, alles behalve bloeide, en wijdde daaraan verscheidene Latijnsche verzenGa naar voetnoot1). Den 27sten October in den Haag teruggekeerd, vertrok hij al weer den 10den November naar Antwerpen, waar hij eene week bleef en waarschijnlijk logeerde bij de familie Duarte, de rijke en kunstlievende bankiers en juweliers. Den 14den verscheen hij in den raad der stad en maakte zijne opdracht bekend, nl. om namens den Prins den eed af te leggen als burggraaf van Antwerpen, reisde later naar Brussel en kweet zich den 24sten October van zijne taak voor het Hof aldaarGa naar voetnoot2). Burggraaf van Antwerpen was nl. sedert lang een titel der Nassau's geweest. Huygens maakte gedurende zijn verblijf te Brussel kennis met den gouverneur der Spaansche Nederlanden, aartshertog Leopold Wilhelm, dien hij later nog meermalen zou ontmoeten, en keerde naar Antwerpen terug, om in eene zitting van den raad mededeeling te doen van den afloop zijner zending. De raad bood hem een maaltijd aan en Huygens vertrok, om den 3den December in den Haag terug te keeren. Maar wederom slechts voor korten tijd, want den 26sten December werd hij naar Oostfriesland gezonden. Daar was Ulrich II overleden en nam zijne weduwe | |
[pagina XVI]
| |
Juliana de regeering waar voor haar oudsten zoon Enno Lodewijk. Deze jonge man, geboren in 1632, werd op 9-jarigen leeftijd verloofd met Henriette Catharina, eene der dochters van Frederik Hendrik, die vier jaar oud was. Het schijnt wel, dat men aan het Haagsche hof er naar streefde, de Stuart's op het gebied van vroege verlovingen te overtreffen. Den 27sten December 1641 was het huwelijkscontract in den Haag geteekend door vorst Ulrich. Enno Lodewijk werd van nu af aan het hof van den stadhouder opgevoed en Prinses Amalia hield toezicht op die opvoeding. Maar er was niet veel van het jonge mensch te maken. Door zijne geweldige vraatzucht haalde hij zich niet alleen allerlei kwalen op den hals, maar was hij zoo vet geworden, dat elke beweging moeilijk werd. In 1646 werd hij nu in gezelschap van een gouverneur op reis gestuurd, om zijn vet kwijt te raken en eenigszins goede manieren te leeren, en hij vertoefde een tijd lang, steeds onder goed geleide, in verschillende Fransche steden. Die reis werd, evenals alles wat de opvoeding van den jongen graaf betrof, geregeld door het hof in den Haag. Toen Ulrich II den 11den November gestorven was, bleek, dat Prins Willem II, Christiaan Lodewijk, Hertog van Brunswijk-Luneburg, en Adolf Frederik, Hertog van Mecklenburg, tot voogden over de kinderen waren benoemd, maar de twee laatsten trokken zich terugGa naar voetnoot1). En zoo toog Huygens dan den 26sten December uit den Haag over Zwolle, Zuidlaren, Bellingwolde en Leer naar Aurich, om met de moeder van den jongen vorst over nieuwe plannen te spreken en het verlangen van zijn voogd en van Prinses Amalia, dat Enno Lodewijk een poos te Parijs zou vertoeven, kenbaar te maken. Van 31 December tot 3 Januari 1649 was Huygens te Aurich. Toen werd de terugtocht aanvaard, maar het was eene lastige reis. Het was vinnig koud, de wegen waren slecht en de Eems was bevroren, zoodat Huygens over het ijs de rivier moest oversteken en drie dagen noodig had om over Bellingwolde en Zuidbroek Groningen te bereiken, vanwaar de reis over Zwolle en Amersfoort werd voortgezet naar Utrecht. Onderweg schreef hij tal van Latijnsche verzen, o.a. op Heiligerlee, dat hij voorbij was gekomenGa naar voetnoot2), vele gedichten op Anna Maria SchuermanGa naar voetnoot3), die hij op de heenreis geen bezoek had kunnen brengenGa naar voetnoot4), en op kerken en andere gebouwen te UtrechtGa naar voetnoot5); de laatstgenoemde werden met een EpilogusGa naar voetnoot6) aan de geleerde vrouw opgedragen. En daar hij een dag in Utrecht bleef om uit te rusten, bracht hij haar een bezoek en vond haar aan de studie van het Aethiopisch, wat hem weer een paar verzen in de pen gaf, die door Anna Maria op dezelfde wijze werden beantwoordGa naar voetnoot7). Den 12den Januari kwam hij weer t'huis. |
|