Briefwisseling. Deel 3: 1640-1644
(1914)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend3586. J. van Reede. (H.A.)Hebt gij mijne brieven gekregen? ‘Het is nu twaelf dagen, dat wy audientie versoeken aen het Parlement; sij hebben gecommitteert om te overleggen, hoe men ons sal ontfangen, dan ick meijne, t is maer om te dilaijeren. Essex is nae het westen, niet verre van Exeter, daer de Coninginne is. Lijm, segt men, is bij prins Maurits verlaten, en souden eenige plaetsen daerontrent hun aen | |
[pagina 509]
| |
Essex hebben overgegeven, twelck wel te presumeren is, want geen garnisoen binnen hebben. Men seyt, dat Jorck in groot perijckel is, niettegenstaende prins Robbert daerontrent ingenomen heeft Leverpool; hy is sterck in de 20 m. man. - Men wil hier voor seker hebben, dat den Coningh weder is gecomen met 1600 paerden tot Oxfort, om te gaen nae de Coninginne, en Waller sou wesen tot Woodstock, ses mijlen van Oxfort, wel met 18 m. man; rationando can het niet sijn, maer men gebruyckt hier andere redenen en maximes als bij ons, soodat wij selden de waerheijt connen weten. Vanhier gaen weder vier a vijff duesent man onder het commando van een coolcoper nae Oxfortschire, om daer alles suijver te houden; hy is genaemt colonel BrownGa naar voetnoot1). Het parlement heeft tegenwoordich seer veel volckx aen alle canten bijeen, soodat den Coningh het qualijck nae menschenoordeel can tegenstaen; goeden raet en goet gelt ontbreeckt hem, en boven dat staet hy op syn selven en weet hem niet te dienen van den tijt, waerinne niet weynich is gelegen, want post est occasio calvâGa naar voetnoot2). Mylord DigbyGa naar voetnoot3) is wel de grootste pylaer of syn stuensel; waer het om philosophice te discoureren, ick geloof, hy sou Barnevelt daerin hebben gesupereert, maer daer hoort wat anders tot den dans, of anders valt het onder de hand wel de doodendans. - Men neemt hier daechlyckx onse scepen en maeckt die prijs, omdat sy omgesien hebben, en men wel conde mercken, dat - als niemant eijt can bewysen - dat sij eijt quaets in den sin hebben gehadt. Dit werck heeft men over lang in Hollandt voorseijt, en doen conde men het helpen, en nu is t schier buijten remedie. T is jammer, dat het die niet en raeckt, die der oorsaeck van sijn’. Kunt gij mijn schoonzoon, kapitein HardenbroeckGa naar voetnoot4), ook voorthelpen? London, 7en July 1644, nieuwen styll. |
|