Briefwisseling. Deel 3: 1640-1644
(1914)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend3511. P.C. HooftGa naar voetnoot3). (A.B.)Gelijk het schijnsel der zonne, in 't straalen door eenen gehoolden spieghel, kracht van het heldere glas krijght, om doove stoffen daatlijk tot vuur te maaken, alzoo groeit de glans der eeren, die bij bemiddeling van U. Eed. Gestr. verworven worden, diermaate in 't glijen door haare handen, ende neemt zulk een' bekoorlijkheit aan, dat het der zeedigheit zelf konst waare, zich te hoeden van heeter en heeter toght naa meer, hoeveel zij ook moghte ontfangen hebben. De schoonheit der weldaaden, die met de gloorie van U. Eed. Gestr. gunste blaaken, is te geweldigh een' brandtstichtster;
Animum, mentemque peruritGa naar voetnoot4).
U. Eed. Gestr. vergeeve mij dan, dat deeze pen, denkende, gelijk de groote kooning FransoisGa naar voetnoot5), in zijn gedicht op Laura en haren minnaar, que la parole est tousjours reprimée, Quand le subject surmonte le disant, in plaatse van dankzegging voor de vordering van mijnen toekoomenden schoonzooneGa naar voetnoot6), een nieuw smeekschrift uitkipt. De uitbundighe beede van mij en mijn' huisvrouwe, ter aanstendinge van bruidt en bruidegom, is, dat U. Eed. Gestr. zich gewaardighe, neevens haaren zoon Jonkheer Constantijn [het]Ga naar voetnoot7) feest te koomen versieren, [dat]Ga naar voetnoot7) wij hier op den laasten deezer maant meenen te houden; doch, indien een fel gebodt des Prinsen van Oranje U. Eed. Gestr., gelijk ik ducht, moghte ophouden, dat dan immers U. Eed. Gestr. welgemelden zoone gelieve zich tot aanveirding deezer noodighinge te verneederen. Ik hoop, dat het gezelschap van mijnen heere ende neeve van WikkevoortGa naar voetnoot8) de hardigheit deezer aanverghinge eenighssins zal verzachten, en beloof mij dies te liever een troostelijk antwoordt van U. Eed. Gestr. onuitputtelijke heusheit, waaraan zich, uit het middelpunt zijns harten, op 't ootmoedighste beveelt ..... T'Amsterdam, den 13en van Bloeijmaant des jaars 1644. |
|