Briefwisseling. Deel 3: 1640-1644
(1914)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend3406. E. HerckmansGa naar voetnoot6). (L.B.)Alhoewel my versekere, dat Mijnheer van ons wedervaren in de Zuydsee en ChiliGa naar voetnoot7) uijt de publijcque rapporten, sowel als uijt een kort verhael van 't selve, dat my verstout hebbe aen sijn Hooghheijt te schrijven, sal verstaen hebben, dat ick hetselve noch eens verhalende meer importuneren dan dienst doen soude, so en kan nochtans dese occasie niet wel laten passeren, sonder Mijnheer met dese regulen te begroeten uijt de tot noch toe voor ons onthoudende Zuyderlanden. | |
[pagina 445]
| |
Wy sijn na veel rampen, schipbreuck, mastkerving en andere swarigheden uijtgestaen hebbende, eyndelijck op den 29sten Augusti des jaers 1643 gekomen by de ruinen offte het pleijn van de eertyts goutrijcke stadt Boldivia, daer de oppersten der Indianen ende Cariquen, vyanden der Spanjaerden - het beginsel der hostiliteijt, door ons aen deselve betoont in een ander plaets, genaemt Carelmappe, verstaen hebbende - ons seer blijdelijck ontfinghen, daervan de geruchten terstont het gantsche land doorliepen. Daerop dat den darden September op 't pleyn van Boldivia verschenen dry opper Cariquen, die haer selven generaels laten noemen, namelijck den caliboante - dat is blawe son - van Conquo, den manque pillian van Boldivia, en curuwang van Villa-rica, met veel Cariquen en omtrent de 1200 Indianen, gewapent, meerendeels te paerde, versoeckende alle onse vriendschap, die wy malkander toeseyden; accordeerden ons de commercie en handelinge in haer land, daer 't ons gelieffde, alsmede om forten en sterckten te mogen maken tot onser bescherminge. Goud, seyden sy, in voorraat niet te hebben, maer wesen de mijnen aen daer 't is, doch wilden niet aen 't mineren, noch oock daertoe gedwongen wesen; seyden, het goud de enigste oorsaeck van den oorlog tusschen haer en de Castellanen te wesen, doordien se, die so hun opgeleyden tribuyt van goudt niet op en brochten, neus en oren affsneden, dat haer het uyterste tegen den Spaniaerd hadde doen voornemen. Vertrouwe, dat sy wel wenschen souden, dat haer land geen goud en hadde. Het is een kloecke en robuste natie, gantsch van geenen godsdienst wetende; worden geseyt veel tovenaers onder haer; zijn seer genegen tot den dronck; nemen soveel vrowen als sy willen; de rycken hebben de meeste vrowen; een man die veel dochteren heeft wordt rijck, want die se hebben wil, moet se koopen voor koebeesten offte schapen, daer 't land vol van is, alsmede van paerden. Wat vorders hare maniere van leven en policyen betreft, verhoope metter tydt wat nader te ondervinden; vertrowe, dat gelegentheijt sal krijgen, voor soveele bekome, Mijnheer mede te deelen. Want het gaet ons noch, gelijck de visschers seggen, wy komen der eerst gaen. Ick wenschten present yets importanter gehadt te hebben; duchte derhalven, dat dese praetgies Mijnheer sijn gedult van die te horen mochten verstellen; wil 't hier by laten ende bevelen Mijnheer in de genadige bescherminge des Alderhooghsten, opdat terwijlen magh blijven ..... Opt jacht den Dolphijn, leggende voor 't Pleijn van Boldivia in Chili. Adij 14 September 1643Ga naar voetnoot1). |
|