Briefwisseling. Deel 3: 1640-1644
(1914)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend3241. P.C. HooftGa naar voetnoot4). (A.B.)U. Eed. Gestr. heeft mij zoo wel gewaapent met de schilden van zijn' H.t, dat ik voor geenen aanval vreez, immers uit dien Haaghschen hoek niet. En 't is zoo verre vandaar, dat wij nu, etlijke daaghen, niet alleen gewacht, maar verlangt hebben naa den vruntlijken ontzegbrief, die ons eenen nieuwen daagheraadt uit den Weste belooft. De traagheit van de teikenaars moghte wel zoo taai zijn, dat wij - ginge maar het timmeren van H[eere] ende Neeve Wikkevoort wat wakker voort - van zelfs quaamen spooren geeven aan handen en zeeghels. Oft Hofwijk en Pasgeldt zich dies bedanken zouden, geef ik U Eed. Gestr. te bedenken. Haar gelieve dan 't bondtschrift aan zijn' volle leeden en op wegh te helpen, met vast geloof van altijds geloof bij ons te vinden, die zoo diep in U. Eed. Gestr. schuldt staan, dat de kerfstok - wat zij daarop ook haalen moghte - nemmer zal ijzer worden, gelijk de boeijen van verplichting zijn, waarinne leeft, en zich toeleit te sterven ..... T'Amsterdam, den 25en in Grasmaant 1643. |
|