Briefwisseling. Deel 3: 1640-1644
(1914)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend2765. Aan D. de Wilhem. (K.A.) Lat.De heer StresoGa naar voetnoot5) wil dus de vriendschap hernieuwen door mij eenige preeken op te dragen, o.a. die over het orgel. Ik acht hem hoog en heb niets tegen het weer aanknoopen van dien band. Maar hij heeft zich in de preek over het orgel uitgelaten op eene wijze, die niet alleen voor mij, maar voor velen beleedigend was, en dat in eene quaestie, die voor vele gemeenten in ons land geene quaestie meer is en door vele zijner ambtgenooten gerekend wordt tot de onverschillige zaken. Natuurlijk heeft hij het recht zijn oordeel over de zaak te zeggen, maar hij moest dat niet doen met scheldwoorden, waardoor hij velen beleedigd heeft. Blijkbaar heeft hij zich door zijn hartstocht laten meesleepen, toen hij zijne rede uitsprak. En nu hij mij beleedigd heeft, kan hij die preek niet aan mij opdragen, zonder in de voorrede op de zaak terug te komen; hij kan toch niet van mij verwachten, dat ik mij, thans in geschrifte, nog eens weer rustig laat aanvallen. Nog eens, hij kan zijn oordeel zeggen, maar moet dat doen zonder schelden. Ik heb mijn boekje geschreven | |
[pagina 190]
| |
uit volle overtuiging en denk nog aan de indrukwekkende muziek van den jongen Claudin voor twaalf der PsalmenGa naar voetnoot1). Maar sommige menschen, als Streso en Voetius, hebben nu eens geen gevoel voor muziek; met hen kan men daarover evenmin redeneeren als met een blinde over de kleuren. Offelen, 6 Julij 1641. |
|