Briefwisseling. Deel 3: 1640-1644
(1914)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend2562. P. PostGa naar voetnoot2). (L.B.)Huijden morgen hebbe den brieff ontfangen; was verwoondert daeruijt te verstaen, dat Mijnheere de teijckeningh[e] gaaren hadde, dien ick daght dat ontfangen waaren, alsoo die den 23 deesser gesonden sijn met de Haerlemsche schipper op den Haegh. Omdat de teijckeningh te seekerder soude overcoomen, hadt se de schipper meedegegeven. Hebbe op t ontfangen van Mijnheer sijn brieff gaen verneemen, of ick hier con verneemen de oorsaeck, dat de teijckeninghe niet ter handt gecoomen waaren, en hebbe bevonden, dat de schipper huijden morgen eerst gevaaren is ende een rijs heeft laaten overgaen, waerdoor de teijcken[ingh]e niet overgecoomen en sijn. Verhoope, dat de teijckeningh voor t ontfangen van dees brieff sal ontfangen weesen. Daer was doen oock aen de schipper gegeven een teijckeningh van de buijtendeuren aen de cabenetten van t gebouw van sijn Ex. graeff Maurits, als oock een slot, om te konnen sien, hoe mijn meeningh soude weesen om de slooten aen de deuren te maaken. Soo Mijnheer sijn genaade graeff HeijnderichGa naar voetnoot3) spreeckt, gelieft hem de oorsaeck te seggen van t niet ontfangen; het is deselffde van mijnheer. Soo t geviel, dat de teijckeningh nu niet ter handen quam, gelieft te laaten weeten; sal datelyck een ander maaken. Sijnde ... In Haerlem, den 31 Octob. 1640. |
|