Briefwisseling. Deel 2: 1634-1639
(1913)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 483]
| |
2200. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)*Gisteren morgen zijn wij door het land van Cleef voorbij Cranenburg getrokken en legerden ons in de mooie vallei Claerenbeeck. Nu zijn wij gelogeerd op den Monterberg, bij Calcar, dat door de Keizerlijken bezet is, en van hier gaan wij naar Xanten. Morgen gaat de heer van Vosbergen naar Wesel, om aanwezig te zijn bij het sluiten van het tractaat tusschen den heer d'Amontot en de LandgravinGa naar voetnoot1). Graaf Hendrik is sedert gisteren bij Geldern, waar de vijand nog 1500 man in geworpen heeft: toevallig vond hij eene opgave van al de ammunitie, die in de stad is. De jonge Randwijck, zoon van wijlen den luitenant-kolonelGa naar voetnoot2), is in eene schermutseling bij Geldern gedood. Graaf Hendrik schrijft, dat de commissaris-generaal van den vijand bij Stevensweert de Maas is overgetrokken en gekampeerd heeft te Tegelen bij Venlo. Graaf Hendrik zal nu zijn kwartier verlaten en zich begeven in dat, hetwelk Z.H. verleden jaar heeft gehad. Z.H. heeft den graaf van Stirum met twaalf compagnieën ruiterij naar hem toegezonden en hem gelast, niet onbedacht iets te ondernemen tegen den vijand, maar liever op Rhijnberk terug te trekken. Au camp pres de Calcar, le 11e d'Aoust 1639. |
|