Briefwisseling. Deel 2: 1634-1639
(1913)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 385]
| |
1901. S. van Haersolte. (K.A.)Ik moet u lastig vallen naar aanleiding van de heerlijkheid BevergernGa naar voetnoot1). De graaf van StyrumGa naar voetnoot2) heeft schriftelijk aan VeelenGa naar voetnoot3) en aan Luttersum gevraagd, waarom zij Bevergern hebben aangetast, dat nooit iets tegen de neutraliteit heeft gedaan; hun antwoord gaat hierbij en verder een brief van LamboyGa naar voetnoot4) en een afschrift van de acte, die Luttersum gaf aan zijn oversteluitenant en aan den Munsterschen drost. Z.H. zou op die wijze de heerlijkheid Bevergern kunnen verliezen; hij moet dus maatregelen nemen en b.v. mijn zoonGa naar voetnoot5) bevelen aan Veelen te melden, wat hij van plan is. Want Z.H. heeft, toen hij Bevergern in zijn bezit kreeg, aan den KeurvorstGa naar voetnoot6) en aan de regeering van Munster bericht, dat aan de bewoners van Bevergern ‘geen hostiliteit gescheden solde’. De soldaten hebben daarnaar gehandeld. Laat Z.H. over deze zaak aan mijn zoon schrijven. Luttersum is verlegen met het geval en beschuldigt ten onrechte zijn sergeant, het eerst geschoten te hebben. Moet de plaats ‘werden gemaintenert, ofte verlaten, ofte getracteert om te demolieren’? 'S gravenhaghe, den 28 Julij A.o 1638. |
|