Briefwisseling. Deel 2: 1634-1639
(1913)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend1350. RembrandtGa naar voetnoot3).Mijnheer, mijn goetgunstijge heer Huijgens, hoope, dat UE. gaeren Sijn Excellensij sal aenseggen, dat ick seer naerstich doende ben met die drie passijstucken voorts met bequaemheijt af te maeken, die Sijn excellensij mij selfs heeft geordijneert, een grafleggij ende een verrijsenis en een heemelvaert Chrisstij; deselvijge ackoordeeren met opdoening en afdoeninge van t chruijs ChrisstijGa naar voetnoot4); van welcken drie voornomde stuckens een van opgemaeckt is, daer Chrisstus ten heemel opvaert, ende die ander twee ruijm half gedaen sijn, en soo Sijn Excellensij dit opgemaeckte stuck vooreerst gelieft te hebben d[an] ofte die drie t seffes, Mijnheer biddende, daervan te laeten weeten, opdat ick Sij Prijns. Excellensij in sij lustten ten besten dienen mach. En ken oock niet naerlaeten volgens mijn dienstwillijgen kunst mijnheer te vereeren van mijn jonsten werckGa naar voetnoot5), vertrouwende dat my ten bessten sal afgenoomen werden, neffens mijne groeteenissen aen Ue allen Godt in gesondtheyt bevoolen......Ga naar voetnoot6). ..... woon naest den [pen]syonaeris Boereel ..... Niuwe DoelstraetGa naar voetnoot7). |
|