Briefwisseling. Deel 2: 1634-1639
(1913)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend1051. Aan E. Puteanus. (K.A.)Waarom zijt gij boos op mij? Ik zal waarlijk mijn best doen, dat Cnobbarus een vrijgeleide krijgt, evenals uwe dochter, de weduwe, en I. Caecilius Puteanus, als ik den naam ken van de eersten en de titels van den laatsten; zij moeten in het stuk vermeld worden. Het purper, dat gij mij belooftGa naar voetnoot6), zal ik niet beschouwen als het Oostenrijksche, maar als het uwe. Gij moet in uw geschrijf niet zoo afgeven op onzen staat; ik doe het niet op den uwen, hield van uwe Eugenia en vrees uw purper niet. Hagae Com., XV Cal. Ian. (= 18 Dec.) CIƆIƆCXXXIV. Ik heb op 't oogenblik geen tijd, den drukker zijn vrijgeleide te zenden. |
|