Briefwisseling. Deel 2: 1634-1639
(1913)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend1031. Aan P.C. HooftGa naar voetnoot10).D'eerste bejegening, die my wedervaren is op het voorstellen van U E. begeerte, was een ronde weigering, bevestight met soo grondighe redenen, dat ick se niet en sagh t' overstrijden, | |
[pagina 31]
| |
sonderling tusschen meester en knecht, daer het aensien veeltijds de gehoorsaemheit te machtigh valt. Den yver nochtans, van U E. in soo gewichtigen noodvall niet verlegen te laten, heeft my soo verre gemoedight, dat ick het bewerp van den bygaenden briefGa naar voetnoot1) 's anderdaeghs hebbe derven voorhouden ende daerop met wat spertelings des Vorsten teeckening bekomen. Om soo veel te weghe te brengen - 't welck, tegen mijne genegentheit ten dienste van U E. gemeten, altoos weinigh is - hebb ick met veel aendachts tuschen des meesters teere ooren ende U E. heftighe begeerte moeten sweven; endtelick dit is de vrucht van mijn blymoederschap. U E. en store sich daeraen niet, datter het Italiaensche kleedsel af gebleven zy; dien heere ende andere syne landsluyden hebben wy dagelix te beschrijven, maer het aensien, noch het gebruyck van dit hof en lijden niet, dat wy allerhande volckeren sonder tolck te gemoete komen. U E. stelle zich daerop gerust. Ick derve versekeren, dat haer de onroomsche tale tot geenen achterdeele en sal strecken. In de rest hebb ick my gequeten naer vermogen ende alles soo ruym genomen, als my de aengewesen scherpheit van ty en wind gedooght heeft. God geve het U E. te stade kome in de gerechticheit sijner sake, die my, voor soo vele den fiscael aengaet, t'onrecht in 't verwarr gehouden dunckt te werden. Emmers stijft my in dat gevoelen d'oprechte meeninghe, die my U E. doet versekeren, dat ick ben en blyven will ..... 's Graven Haghe, den 23en Octob. 1634. |
|