Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend776. J. van der BurghGa naar voetnoot9). (L.B.)‘Daer is niet dat sich soo schrickelijck aen mijn inbeelding vertoont als de ledicheit, en geen groter pijn voor mij als voor legger op zy te varenGa naar voetnoot10); om dit t' ontgaen, zie ick gedurich nae iets, dat mij mocht besich houden. Hiertoe verscheen mij tot Maestricht een bequaem middel, zo ick daervan blijde vader konde werden. De commissaris van de monsteringh aldaer verthoonden, dat hy die, om verscheiden ongelegentheden, in het overquartier van Gelderlandt niet konde waernemen; twelck by verscheiden aenwijsinghen van de commandeurs tot Ruermond | |
[pagina 402]
| |
en Venlo bevesticht wiert. Dit wiert by de Heeren Gedeputeerden ingenomen, alsof zy daaruijt iets t' mijnen voordeel zouden zoecken te wercken. Hierop zal mijnheer StaeckmansGa naar voetnoot1) U Ed. meininghe komen vernemen, die ick bidde, dat zulx naer sijn gewoonlijcke goetwillicheijt mijwaerts gelieve t' overlegghen. So dit niet aengaet, versoeck ick dienstelijck, dat U Ed. met de minste quetsinghe van sijne besicheden, Sijn Gen. Graef WillemGa naar voetnoot2) eens bij gelegentheit wil afvraeghen, of hy mijnen dienst, daer hij mij door P.r Casembroot van heeft doen spreecken, voor aengenaem soude hebben ..... Amsterdam, den 22en April 1633. |
|