Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634

767. D. de Wilhem⁴⁾. (L.B.)

Ik heb u geen goeden dag kunnen zeggen en hoop, dat de Prins mijne afwezigheid niet kwalijk zal nemen. ‘Mitto tibi picturam quandam opticam, in cujus meditullio quasi, rosae figurâ puta, si ponatur erectum quod mitto speculum, exhibebit villicum pusionem. Haveo, quid de ejusmodi speculorum artificio sentias. Pluris hominem faceres, facile crediderim, si quidem speculum delineasset, quod Principis et procerum varios aestus et varios positus violaret. De induciis quid quaeso fuit? Decollavitne illa spes? Nostri Amsterodamenses anemomachiam comprehendisse sibi videntur. Verum pauciores illi ventos norunt, quam quot in aula spirant’. Ik kan nog niet terugkomen, omdat mijne moeder⁵⁾ stervende is. Scribo ad lectum parentis, ad IX Martij 1633, Amsterodami.

4) Uitgegeven door Dr. J. van Vloten, Hooft's Brieven, III, blz. 480.
Een gelijkluidend briefje, z. pl. en j., is in L.B.; waarschijnlijk is het een klad of afschrift.
Zie over De Wilhem, blz. 353.

5) Aegidia van Opalphens, de weduwe van George de Wilhem, is in 1633 te Amsterdam gestorven.