Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634

[p. 360]

704. J. Bouckaert¹⁾. (L.B.)

Het boek, waarover wij spraken, is thans in uw bezit. ‘Praeit Justus Lipsius²⁾, Erycius Puteanus sequitur, calamo uterque noto et pio. Porro quod frontem, Ichnographiam inquam ecclesiae nostrae, non habeat secundae partis frontispicium, aliquo - aut fallor - omine factum est; ea ipsa ab annis in manus Excellentissimi et magni Principis Mauritij e nostris transijt, quam ad tuas altera sequitur quasi sponte, tamen et vocata. Circulum addidi Urbanianum³⁾, et eiusdem manus opus, et nuperrimum ad me datum munus. Qui meus erat de Chiffletio⁴⁾ sensus, errorem habuit, quem nunc corrigo per alterum libellum, quem illi inscriptum leges. Haec tantum viam faciant, exigua quidem, nec, si vestem spectes, te digna munera’. Aspricolle, VIII Eid. (6) Septemb. MDCXXXII.

Uwe opdracht heb ik vervuld bij Puteanus en Wendelinus.

1) Joost Bouckaert (1583-1646), geb. te Iseghem, behoorde tot de orde der predikheeren en was jaren lang pastoor te Scherpenheuvel in Zeeuwsch-Vlaanderen, waar hij eene kerk stichtte. Hij stierf als bisschop van Iperen.

2) Justus Lipsius (1547-1606), de beroemde philoloog, die ook een tijd lang te Leiden professor is geweest.

3) De Circulus Urbanianus, door Puteanus aan Paus Urbanus VIII opgedragen, had juist te Leuven het licht gezien.

4) Het blijkt niet, wie van de vele geleerden van dien naam (zie blz. 288 en 321) hier bedoeld wordt.