Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend697. A. Ploos. (H.A.)Uw brief heb ik gekregen, maar van uw collega nog niets gehoord; hij schijnt boos op mij te zijn. Het speet mij erg, dat ik wegens mijne ongesteldheid uit het leger weg moest; later ben ik ‘naer Utrecht gereyst in commissie van Haere Ho. Mo., om de twe millioenen totte legerlasten te procureren, t'welck geeffectueert is.’ Toen ben ik weer ingestort en lijd nu aan chiragra en podagra. ‘De burgerye alhyer is gereet om wt te trecken, ende werdt seer verlangt naer een geluckige wtcomste vant beleg, ende werdt gewunscht, dat zyne F.D. haest van de groote travaille ende dangiers victorieuslyck sal syn verlost.’ Men is hier erg bevreesd voor ‘de conjunctie van de armee van PappenheymGa naar voetnoot6)’, maar verwondert zich er over, dat ‘den Churfurst van CeulenGa naar voetnoot7) Pappenheym nyet en heeft opgehouden gehadt.’ ‘De remonstrantie van den grave van Warfusé geeft de luiden van verscheyden religie meerder contentement als dat van den grave van den Berge, die by de zyne alleenlyck op zyn soldaets heeft geprocedeert; van den toeloop, die hy heeft, | |
[pagina 358]
| |
werdt verscheydentlyck gediscoureertGa naar voetnoot1).’ Ik hoor, dat die van Groningen het voorbeeld van Friesland wel zullen volgenGa naar voetnoot2). Barlaeus heeft mij gisteren een bezoek gebracht. In Utrecht, den 12/2 Augusti 1632. |
|