Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend564. Aan P.C. HooftGa naar voetnoot2).Ick en stae den regel van rechten niet toe, qui tacet, consentire videre, zijnde verre van de goeddunckenheid van d'eere t'aenvaerden, die U E. mijne lichte rijmerijen overtalligh toeschrijft. Eerst een dubbele reise gins ende weder hier ende ZeelandGa naar voetnoot3) heeft my dus lang in dit versuym van erkentenisse tegen U E. gehouden, naderhand hoopwerck van besigheden, soo eighener saken als ander, die men gewoon is voor den eersten welkom thuis te vinden. U E. neme het onschuldigen in syne beleeftheit aen, ende hebbe veel dancks voor de vertalinge mijner onweerdighe droomenGa naar voetnoot4). 'T is d'eerste klabbeecker, daer ick oyt lood af uit sagh gaen. U E. bedencke, hoe 't by 't gilde van de oprechte juweliers verstaen kan werden. In Vriesland, daer ick vinde meer aerdichs te schuylen, dan men ab aëre crassoGa naar voetnoot5) soude wachten, sijn eenighe geesten op dit gerucht ontwaeckt, ende hebben my dinghen ter hand doen komen, die wel lesenswaard sijnGa naar voetnoot6). Wanneer ick se weder in 't besitt krijgh, sal der U E. deel aen hebben, soo 't U E. gelieft. Ick blyve sonder ophouden ..... Hage, den 3en Dec. 1630. |
|