Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend495. Aan P.C. HooftGa naar voetnoot3).Van uyt den winterschen nacht, die wy tegen den anderen uytgeslapen hebben, konde ick niet vermakelicker ontwaken, dan by 't gerucht van sulcken groetGa naar voetnoot4), daervan men U E. het geluck moet toe groeten, met niet min redens dan ons de geboorte zelf van den tweeden eerstgeborenGa naar voetnoot5), daermede ick verstae, God de Heer U E. gesegent heeft. 'T is, in een woord, een glorieux gedicht, een machtige uytspraeck ende des langen adems waerdigh, die, by U E. tot noch toe ingehouden, endtelick met sooveel woeckers van geweld ter ooren ingaet, ende in ons 't geluyt verdwijnen doet van menig keffer, die den yver heeft doen eerst spreken ende daernaer bedencken. Dr. Barlaeus sluyt ick uyt dat getal; boven vele andere is het [hem] aengeboren geluckigh te konnen parere in conceptu, maer die t'zedert sijn kinderen in 't Nederlandsch kleed hebben willen steken, zijn de rechte snijders niet geweest; groot ongelijck hebben sy hem doen lyden met sooveel ongelijcks. U E. alleen konde hem ter goeder naem ende faem herstellen; mochte het beide gebeuren, soo ick wenschte, zijnde ganschelick sijn vrund, ende ..... 's Graven Haghe, den 28en Febr. 1630. |
|