Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend304. Aan P.C. HooftGa naar voetnoot7). (L.B.)*Ick zoude voortaen mijn Bathausche afkomst qualick loochenen konnen, want, sonder vleyen, ick houde het seer met Baeto, dien eerlicken held, emmers die sulx van U.E. voorgestelt werdt, ende bekenne noyt geschiedeniss met fabelen zoo deghelick gevoeght gesien te hebben. Wat de reste van 't maecksel belanght, stelle ick, niet van nu aff, boven reick van mijne uytsprake; alleenlick slaet mij dit laeste stuck wercks met een ongemeene verwonderinge, bedenckende dat het U.E. tot veele jaren naer sijn' geboorte tot uytgevens toe bevallen heeft, ende U.E., als vreemde leser het versche oogh daerop slaende - refrigerato inventionis amore, seght, dunckt mij, QuintilianusGa naar voetnoot8) - noch geen wedersin daerin heeft konnen krijgen; sulx seker wel teecken is van een staende oordeel uyt reden van nood, overmits het tot sijn volmaeckte peil geresen is, ende voortaen geen onderscheid tuschen heden en gisteren en erkent, verre van mijns gelijcken stadige ongestadicheit, die qualick een regel sonder berouw uytschrijven. | |
[pagina 198]
| |
Henrick de Groote's komst verwachten wij naer sulcken voorlooper met all te veel ongedulds om met privilegien uytgestelt te werden. U.E., vertrouwe ick, sal sich mijner swack heit erbarmen ende dit verlangen niet meer verlengen laten. God gunne haer sijn eeuwighen seghen ende mij te mogen blijven ..... 's Gravenhage, den laesten Januarij 1626. |
|