Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina IX]
| ||||||||||||||||
Inleiding.De handschriften van Constantijn Huygens.Toen Constantijn Huygens in 1678 zijn leven beschreef in De vita propria sermonum inter liberos libri duo sprak de 82-jarige grijsaard aan het slot van dat uitvoerige gedicht ook over zijne brievenverzamelingGa naar voetnoot1), de ingens chartarum cumulus, multique autographa amoris indicia, die heele kasten vulde, en eindigde zijne mededeeling over dien schat met de woorden: Quae si forte typis quisquam vulgare meorum En toen hij den 2den Oct. 1682 zijn testament maakte, bepaalde hij o.a.Ga naar voetnoot2): ‘Sal mede hy, Constantin’ (de oudste zoon), ‘in zyne bewaering houden ende sorgvuldigh opsluyten alle de schriften by my curieuselyck versaemelt ende ten deele in boecken gebonden, soo van groote, oft geleerde oft anderssins aensienlycke persoonen aen my geschreven, oock insonderheyt die ick van myne eighen handt in prosa ende carmine ende in verscheyden taelen kome naer te laeten, waervan doch oock syne broeders, sulcx versoeckende, visie sullen hebben, alsoo ick t'haerer gemeene voorsichtigheit ende discretie gerecommandeert laete, hoedanighe van deselve myne eighene schriften, ter goeder memorie van mynen naem, sullen mogen in druck werden uytgegeven, insonderheyt van de Latynsche brieven door my ende aen my geschreven, alsmede van hetghene by nieuwe editien tot myne Latynsche ende Nederduytsche Poësien kan werden gevoeght, zynde sulcx een officie, hetwelcke wy sien dat by de kinderen ende erfgenaemen van geletterde luyden ter eeren van haere vaderen loffelick werdt betracht. Sal mede mynen soon Constantin in syne bewaeringhe overnemen dry cassen met papieren by my, gedurende myn secretaris-ampt, vergadert, ende van de publique liassen afgehouden’. | ||||||||||||||||
[pagina X]
| ||||||||||||||||
De zoons hebben aan dat bescheiden verzoek niet voldaan; zij hebben noch eene vermeerderde uitgave van de Hollandsche en Latijnsche gedichten van hun vader gegeven, noch een gedeelte van zijne correspondentie laten drukken. Maar zij en hunne nakomelingen hebben althans een groot deel der papieren van Constantijn Huygens en van zijn beroemden zoon Christiaan bijeengehouden; eerst 135 jaren na den dood van den staatsman-dichter zijn zij voor den dag gekomen. In de Algemeene Konst- en Letterbode van 19 Juli 1822Ga naar voetnoot1)) werd het bericht opgenomen, dat eerlang eene menigte handschriften en teekeningen van leden van het geslacht Huygens onder den hamer zouden worden gebracht. Den 17den Februari 1823 had die verkooping plaatsGa naar voetnoot2); de handschriften werden voor f 1300 gekocht door den Heer S. Iz. Wiselius, de teekeningen vielen voor f 300 den Heer S. Brondgeest ten deelGa naar voetnoot3). Het bleek spoedig, dat Wiselius de handschriften voor het Rijk had aangekocht. De voorzitter toch der Tweede Klasse van het Koninklijk Instituut, D.J. van Lennep, had in de vergadering, welke dat geleerde Genootschap den 30sten Januari had gehouden, de aandacht op de belangrijke verkooping gevestigdGa naar voetnoot4) en er was toen besloten, zich tot de Regeering te wenden en hare hulp in te roepen. De Minister van Onderwijs, Anton Reinhard Falck, verleende zijn machtigen steun en Wiselius kocht de collectie ‘op last en voor rekening van Z.M. den Koning’Ga naar voetnoot5). Koning Willem I verdeelde den pas verworven schatGa naar voetnoot6). Aan de Tweede Klasse van het Koninklijk Instituut vielen de brieven en gedichten van Constantijn Huygens, den vader, en de papieren van zijn oudsten zoon Constantijn ten deel. De Leidsche Bibliotheek kreeg de brieven aan den ouderen Constantijn en de papieren van zijn zoon Christiaan. Aan het Rijksarchief werd het grootste gedeelte van de brieven afgestaan, | ||||||||||||||||
[pagina XI]
| ||||||||||||||||
welke de leden der familie Huygens als politieke personen hadden geschreven, terwijl in het Huisarchief des Konings de stukken werden opgenomen, welke meer bepaald betrekking hadden op de geschiedenis van ons Vorstenhuis. Het Rijksarchief bleef niet lang in het bezit der door den Koning geschonken verzameling. Al zeer spoedig werden de drie volgende Hss. van den ouderen Constantijn, Brieven van Hare Hoogheid aen mij in de Commissie van Oranje, Domestica Principis en Mariage d'Angleterre door de Commissarissen van het Huisarchief opgeeischt. In 1828 had hetzelfde plaats met de Lettres de Grands à moi en met de Brieven van luiden van Staat in de Vereenigde Nederlanden aen my, twee groote verzamelingen van brieven aan Constantijn Huygens Sr. gerichtGa naar voetnoot1). Daar het Rijksarchief bij diezelfde gelegenheid afstand moest doen van een bundel brieven van Huygens aan RivetGa naar voetnoot2), dien het in 1820 uit het legaat J. Roijer had ontvangen, was het nu nog armer aan handschriften van Huygens dan te voren. Het Instituut bleef in het bezit van de handschriften van Huygens, ook toen de naam van het geleerd Genootschap veranderd was in dien van Koninklijke Akademie. Maar zij werden geheel en al verwaarloosd en raakten zelfs zoek. Jorissen schreef zijn werk over Constantin Huygens (1871) zonder te weten, welk een schat er in zijne nabijheid verborgen was. Doch nu door zijn boek Huygens aan de orde was gesteld, namen in de vergadering van de Letterkundige Afdeeling der Kon. Akademie, die in April 1872 werd gehouden, de Heeren W. Moll en J.C.G. Boot op zich, om een onderzoek naar die papieren in te stellen. In Mei werden de stukken op een zolder van het Trippenhuis teruggevondenGa naar voetnoot3); zij werden toen gecatalogiseerdGa naar voetnoot4) - er bestond niet eens eene behoorlijke lijst vanGa naar voetnoot5) - door Boot gerangschikt en door Jorissen beschrevenGa naar voetnoot6). De Hss. van Huygens, onder welke zijne brieven de belangrijkste plaats innemen, bevinden zich dus in het Huisarchief van H.M., in de Bibliotheek der Kon. Akademie van Wetenschappen te Amsterdam | ||||||||||||||||
[pagina XII]
| ||||||||||||||||
en in de Universiteits-bibliotheek te Leiden. Zij zijn op de volgende wijze over de drie genoemde verzamelingen verdeeld: | ||||||||||||||||
Huisarchief van H.M. de Koningin.
| ||||||||||||||||
[pagina XIII]
| ||||||||||||||||
Dat zijn de Hss. van Huygens, afkomstig van den verkoop der familiepapieren, die in het Huisarchief berusten. Andere papieren van hem, daar eveneens aanwezig, zijn: No. 2639d. Lettres du Seig.r de Petersdorff à Huygens, 1 dl. No. 2639e. Brieven van Huygens aan A. Rivet, 1 dl.Ga naar voetnoot1). Brieven van Huygens aan Graaf Hendrik van Nassau-Siegen, gouverneur van Hulst. Brieven van Amalia van Solms aan Huygens, 1641-1651, en in verschillende collecties nog brieven van en aan hem. | ||||||||||||||||
Bibliotheek der Kon. Akademie van Wetenschappen.
| ||||||||||||||||
[pagina XIV]
| ||||||||||||||||
| ||||||||||||||||
[pagina XV]
| ||||||||||||||||
In 1882 is de Bibliotheek door aankoop nog in het bezit gekomen van ongeveer 200 brieven van en aan Huygens. | ||||||||||||||||
Bibliotheek der Rijks-Universiteit te Leiden.Aan deze verzameling werden in 1823 acht deelen met brieven aan Huygens toegedeeld; die brieven, ongeveer 2100 in aantal, zijn thans alphabetisch geordend naar de namen van de schrijvers. In andere collecties van de Bibliotheek bevinden zich verder nog 170 brieven van en aan Huygens. Van de brieven op de Leidsche Bibliotheek zijn er eenige uitgegevenGa naar voetnoot2).
Bijna al de in de bovengenoemde opsomming vermelde brieven zijn dus afkomstig van den aankoop in 1823. Maar er zijn in andere verzamelingen ook nog brieven aan Huygens. | ||||||||||||||||
De Bibliotheek der Universiteit te Amsterdambezit in de collectie Diederichs ongeveer 230 brieven en verder de brieven van Hooft aan HuygensGa naar voetnoot3). | ||||||||||||||||
Het Rijksarchief te 's Gravenhageheeft ongeveer 70 brieven aan Huygens, afkomstig van eene auctie in 1825. | ||||||||||||||||
De Kon. Bibliotheek te 's Gravenhagebezit in een bundel brieven van Anna Maria Schuerman 7 brieven van de geleerde vrouw aan Huygens en nog een 10-tal andere. | ||||||||||||||||
Het Britsch Museumis van alle bibliotheken buiten 's lands het rijkst aan handschriften van brieven aan Huygens; het aantal brieven bedraagt ongeveer 200. Ook andere groote en kleine bibliotheken bezitten enkele brieven aan | ||||||||||||||||
[pagina XVI]
| ||||||||||||||||
Huygens, zooals de Bibliothèque Nationale en de Bibliothèque de la Société de l'Histoire du Protestantisme Français te Parijs, de Hofbibliothek te Weenen en de Universiteits-bibliotheek te Upsala. Verder is er veel in handen van particulieren. De bekende Amerikaansche verzamelaar Morrison b.v. had 16 brieven aan Huygens in zijne reusachtige collectie autographen opgenomen. Ook hier te lande schuilt een en ander, dat meestal zorgvuldig door de bezitters geheim wordt gehouden. Bij tallooze aucties van autographen worden brieven van en aan Huygens te koop aangeboden en reeds veel moet naar Amerika zijn verhuisd. | ||||||||||||||||
Aantal der brieven van en aan Huygens.Den 27sten Maart 1674 drong Huygens er bij zijn jongeren vriend S. Chieze op aan, dat hij wat meer moest schrijven, en voegde daaraan de mededeeling toe, dat hij zelf gedurende de laatste 50 jaren 100 à 120 brieven maandelijks geschreven hadGa naar voetnoot1). Rekent men dat aantal op 100 per maand, dan krijgt men toch het getal van 60.000 brieven. Huygens heeft nog 13 jaren geleefd, nadat hij die mededeeling deed, en is niet alleen vóór 1624 meermalen gezantschapssecretaris geweest, maar had ook reeds op jeugdigen leeftijd eene groote correspondentie. Neemt men aan, dat hij in zijn jongen tijd 7 jaren lang en in de 13 jaren van zijn ouderdom niet 100, maar 50 brieven maandelijks heeft geschreven, dan komt men tot het getal van 12.000. Dat wordt dus samen 72.000 brieven. Stel, dat ¾ van dat aantal officieele brieven waren, door Huygens opgesteld in zijne qualiteit van secretaris der Prinsen van Oranje, of van voorzitter van den Raad der Prinsen, dan blijft er toch nog een getal van 18.000 particuliere en min of meer officieuse brieven over; stel verder, dat elk dier brieven antwoord gaf op een ontvangen brief of een antwoord uitlokte, dan zou men als totaal van de geheele briefwisseling van Huygens het cijfer van 36.000 brieven krijgen. Zoovele brieven zijn er lang niet tot ons gekomen; het aantal is ongeveer 8500. Nu is er blijkbaar uit de brievenverzameling, die Huygens aan zijne zoons naliet, ontzaglijk veel verdwenen. Wij zagen reedsGa naar voetnoot2), dat een heele bundel brieven van hoofdofficieren verloren moet zijn gegaan. En er zijn ook andere feiten, die dat verdwijnen aantoonen. Huygens, die zoovele brieven bewaarde, zal natuurlijk in de eerste plaats de brieven van zijne familieleden aan hem zorgvuldig hebben geborgen. Maar in de verzameling, die in 1823 door Koning Willem I | ||||||||||||||||
[pagina XVII]
| ||||||||||||||||
werd aangekocht, komt geen enkele brief aan hem voor van zijn vader, noch van zijne moeder, en slechts een paar van zijne zoons, die toch zoo dikwijls ver van hem verwijderd waren. En de verhouding tusschen de familieleden was van dien aard, dat het aantal der door hen gewisselde brieven honderden moet hebben bedragen. Brieven van Huygens aan zijne ouders zijn er vele overgebleven, van zijne brieven aan zijne zoons bijna geen enkele. Er is meer. Er zijn tallooze correspondenten van Huygens, van welke hij een groot aantal brieven bewaarde, terwijl er geen of slechts een enkele brief van Huygens aan hen is overgebleven. Dat is b.v. het geval met de hoofdofficieren J. van Wassenaer van Obdam en J. van Wijnbergen, en met Cornelis van der Myle, om maar enkelen te noemen. Ook het omgekeerde komt voor. Meer dan eene halve eeuw lang heeft Huygens eene vrij drukke correspondentie gevoerd met Henri de Behringen te Parijs. De minuten van vele brieven van Huygens aan dezen zijn in onze collecties, maar er bevindt zich daarin slechts één briefje van de Behringen. Een groot aantal brieven aan Huygens, die waarschijnlijk eens tot zijne verzameling hebben behoord, zwerft dan ook rond van den eenen verzamelaar van autographen naar den anderen, totdat zij ten slotte rust vinden in eene openbare bibliotheek. Zoo werden er in 1825 te Londen door Sotheby niet minder dan 900 brieven aan Huygens uit de collectie Sypesteyn verkocht; ruim 300 daarvan zijn in het Rijksarchief, de Bibl. der Kon. Akad. en het Britsch Museum terecht gekomen. Een ander bewijs van de slordigheid, waarmee de erfgenamen den hun toevertrouwden schat hebben behandeld, is dat er vele brieven van beroemde mannen uit de collectie verdwenen zijn. Huygens zelf zal b.v. met bijzondere nauwgezetheid de brieven van Descartes, van Corneille, van Daniel Heinsius en Saumaise bewaard hebben; zij waren in 1823, op een enkelen na, uit de collectie verdwenen. Van zeer vele brieven, die hij wilde verzenden, schreef Huygens eerst eene minuut, of hij liet, na het schrijven, kopie van den brief nemen door een secretaris, en het zijn juist voor een belangrijk deel die minuten en kopieën, welke in onze collecties aanwezig zijn. Waar Huygens dadelijk den brief opstelde en verzond, missen wij in de meeste gevallen zijn brief in onze collecties; het grootste gedeelte zijner origineelen toch is verloren gegaan, want zijne correspondenten zullen niet zulke verzamelaars geweest zijn als Huygens zelf. Uit dat alles blijkt, dat er duizenden brieven van de correspondentie verloren zijn, en dat dit werk dus maar een deel van Huygens' brief- | ||||||||||||||||
[pagina XVIII]
| ||||||||||||||||
wisseling bevat, terwijl het onmogelijk zou zijn, haar in haar geheel te geven. | ||||||||||||||||
Aard der correspondentie.Zooals zoo even gezegd werd, bezitten wij het grootste gedeelte der overgebleven brieven van Huygens in minuut of kopie. Maar er zijn toch ook vele oorspronkelijke brieven over. De briefjes, die hij als jongen aan zijn vader en later als gezantschapssecretaris aan zijne ouders schreef, zijn de origineele. De schrijver heeft ze dus later van zijne ouders weer opgevraagd, om ze zorgvuldig te bewaren. Toch ontbreken er o.a. vele brieven door hem geschreven, toen hij vier malen, telkens maanden lang, in Engeland vertoefde. In 1633 begon hij regelmatig verslag te geven aan de Prinses van alles, wat er in het leger voorviel; wij bezitten die brieven tot het jaar 1646. Ook deze zijn de origineele. Hij had er op aangedrongen, dat zij hem zouden worden terugegeven, met het doel, dat zij later als historische bron zouden kunnen dienen, en hij had ééne der hofdames van de Prinses verzocht zorg te dragen voor het bewaren er van. Hij is boos, als hij ze niet alle terugkrijgt, en teekent bij elk jaar aan, hoevele brieven hij aan de Prinses heeft geschreven en hoevele hij niet teruggekregen heeft. Onder die brieven zijn er verscheidene op heel kleine stukjes papier met microscopisch kleine letter geschreven; deze werden in stok of schoenzool verborgen, wanneer de brenger kans liep door den vijand gevangen genomen te worden. In kleinere verzamelingen komen ook nog origineele brieven van Huygens voor; van vele daarvan is ook de minuut nog over en in dat geval bestaat er nooit eenig verschil van beteekenis, behalve dat de brief nog wel eens een postscriptum heeft, dat in de minuut gemist wordt. De brieven van Huygens' correspondenten zijn natuurlijk de origineele; een heel enkelen keer zijn zij ons overgeleverd in kopie, door Huygens of een secretaris gemaakt. In sommige bundels, in het Huisarchief en in de Bibliotheek der Kon. Akademie van Wetenschappen aanwezig, komen vele minuten van Huygens voor, waar boven staat: Pour S(on) A(ltesse), Pour Madame (la Princesse Douairière), ook wel met de aanwijzing, dat zij geschreven zijn voor één zijner vrienden of bekenden. Die brieven Pour S.A. en Pour Mad.me zijn dus blijkbaar gesteld door Huygens, in overleg met Z.H. of met de Prinses-Douairière, maar het zijn blijkbaar officieele brieven, die niet door Huygens werden onderteekend. In dit werk worden zij daarom niet opgenomen. | ||||||||||||||||
[pagina XIX]
| ||||||||||||||||
Tallooze andere brieven, eigenlijk het grootste aantal, dragen een officieus karakter. Ambtenaren en officieren, die den Prins zelf niet met hunne verzoeken en mededeelingen lastig wilden vallen, richtten zich tot Huygens, den secretaris, en deze antwoordde, nadat hij met den Prins over de belangen der schrijvers gesproken had. Van 1661-1665 heeft Huygens te Parijs onderhandelingen gevoerd, om het vorstendom Oranje terug te krijgen, dat door Lodewijk XIV was bezet; hij correspondeerde met de Fransche ministers en met eenige inwoners van Oranje, en ook later heeft het bestuur van den kleinen staat voornamelijk in zijne handen berust en heeft hij de correspondentie gevoerd. Drie malen is hij te Londen geweest, om pogingen aan te wenden, dat Karel II eindelijk eens de schuld der Stuart's aan de Oranje's zou voldoen. Al die brieven zijn niet alleen door Huygens ontworpen en geschreven, maar ook door hem onderteekend; zij behooren dus in dit werk opgenomen te worden. Dat hetzelfde geldt voor de groote particuliere correspondentie van Huygens met vorsten, staatslieden, veldheeren, kunstenaars en geleerden, behoeft hier niet betoogd te worden. | ||||||||||||||||
Belangrijkheid der correspondentie.Toen Mr. Groen van Prinsterer bij het bewerken van zijne uitgave der Archives de la Maison d'Orange-Nassau kennis maakte met de Huygens-papieren, was hij zeer teleurgesteld over het weinige nieuws, dat die stukken aanbrachtenGa naar voetnoot1). Dat is tot zekere hoogte waar; belangrijke historische feiten worden door de correspondentie niet aan het licht gebracht, wat trouwens bij onze uitgebreide kennis van deze historische periode bijna ondenkbaar zou zijn. Maar daar staat tegenover: 1o. dat vele gebeurtenissen, die van belang zijn geweest voor de geschiedenis van ons Vorstenhuis, geheel worden opgehelderd door de correspondentie van Huygens. Zonder deze zou het onmogelijk zijn zich een juist denkbeeld te vormen van de oneenigheden in de jaren 1650-1660 tusschen de Prinses-Douairière en de Prinses Royale, die voor het Huis van Oranje zoo noodlottig dreigden te worden, en niemand kan met recht beweren, dat de stukken, die Jorissen over deze zaak heeft gepubliceerd, geen nieuw licht hebben verspreid. Zonder Huygens' briefwisseling zouden wij ons een geheel verkeerd denkbeeld vormen van de positie der Oranje's in het vorstendom van dien naam en van | ||||||||||||||||
[pagina XX]
| ||||||||||||||||
al de moeilijkheden, waaraan zij daar het hoofd hadden te bieden. Nu worden wij door al de bescheiden van Huygens ingelicht over het vorstendom in de jaren 1661-1687. Zonder Huygens' brieven zouden wij niets weten van de langdurige en moeilijke onderhandelingen, om zoowel van den Koning van Engeland als van dien van Spanje de groote geldsommen terug te krijgen, die zij aan de Oranjes schuldig waren. Hoevele bijzonderheden over de Fransche goederen der Oranje's vindt men verder niet in Huygens' briefwisseling. En van dien aard is er veel meer. 2o. Wij leeren uit de Huygens-papieren tal van bekende persoonlijkheden veel beter kennen. Hoezeer rijst nog in onze schatting de figuur van Frederik Hendrik, zooals wij hem in deze brieven voor ons zien! Zeker, de groote veldheer heeft zich niet te beklagen over het oordeel door het nageslacht over hem uitgesproken, maar men had zich hem toch niet voorgesteld als zulk een ridder ‘sans peur et sans reproche’, zoo volmaakt hoffelijk ook tegen zijn vijanden, zoo volkomen onbekwaam tot elke eenigszins onedele daad, zoo zijn eigen voordeel niet tellende, waar het de belangen van den Staat gold. En het is niet alleen de groote Stedendwinger, dien men beter leert kennen, het is evenzoo met vele mannen, die eene groote rol in onze geschiedenis hebben gespeeld; Wassenaer van Obdam toont zich een geestig causeur, Cornelis van Aerssen een trouw vriend, voortreffelijk op de hoogte van allerlei staatszaken, enz. Zoo blijkt ook uit enkele medededeelingen in sommige brieven, dat men zich tot nu toe eene verkeerde voorstelling heeft gevormd van de jeugd van prins Willem III. Het bovenstaande geeft eenig denkbeeld van het belangrijke, dat Huygens' correspondentie heeft voor de geschiedenis in engeren zin. Zij toont ons verder het leven in allerlei kringen in de 17de eeuw en brengt ons in aanraking met een groot aantal belangwekkende menschen. Er zijn weinig menschen, wier briefwisseling niet een eenigszins eenzijdig karakter heeft. De staatsman schrijft en ontvangt brieven over staatkunde, de krijgsman over krijgskunde en dienstzaken, de geleerde over onderwerpen van zijne speciale wetenschap. Maar de staatsman Huygens was tevens dichter en geleerde, geene kunst en geene wetenschap waren hem geheel vreemd, hij stelde belang in alles. Daarvan legt zijne briefwisseling getuigenis af. Zijn ambt bracht hem in aanraking met vorsten, staatslieden en veldheeren, zijne belangstelling in alles, wat belangstelling verdiende, met de vertegenwoordigers van alle kunsten en alle wetenschappen. Die belangstelling beperkte zich niet tot hetgeen er in het vaderland geschreven, gedicht, gecomponeerd en geschilderd werd, maar zijne uitgebreide talenkennis gaf hem gelegenheid zich in | ||||||||||||||||
[pagina XXI]
| ||||||||||||||||
verbinding te stellen met geleerden en kunstenaars in de geheele beschaafde wereld. Hij kent alle Nederlanders van naam en houdt briefwisseling met hen, maar hij correspondeert ook met Descartes, Corneille en Balzac, met Rubens en Pater Seeghers, met Engelsche, Fransche en Italiaansche musici, met Lionne en Temple. Streng Calvinist als hij is, gaat hij om met Zuid-Nederlandsche en Fransche Jezuieten en is zeer intiem met een Franschen bisschop. Zeer weinigen hebben zich in zoovele, geheel uiteenloopende, kringen van belangwekkende menschen bewogen als Constantijn Huygens, en van dat rijke leven geeft zijne briefwisseling een beeld. | ||||||||||||||||
Plannen tot het uitgeven der briefwisseling.Het is geen wonder, dat men, toen er in de tweede helft der 19de eeuw vele brieven van en aan Huygens het licht hadden gezienGa naar voetnoot1), plannen is gaan maken tot het uitgeven der geheele collectie. In 1882 gaf Jonckbloet zijn voornemen te kennen, die uitgave op zich te nemenGa naar voetnoot2), maar het is bij het voornemen gebleven. Ook het plan van Mr. A.D. de Vries Az. en J.H.W. Unger leed schipbreukGa naar voetnoot3). In 1897 benoemde de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde eene commissie, om ‘de wenschelijkheid en mogelijkheid eener geheele of gedeeltelijke uitgave der briefwisseling’ te onderzoeken, en in 1898 werd het voorstel van het bestuur aangenomen, om ƒ 1800 subsidie te geven voor de uitgave, in de hoop, dat andere genootschappen, belangstellende particulieren en ook de regeering de verder benoodigde gelden bijeen zouden brengen. Die hoop is ijdel gebleken en de commissie legde in Juni 1900 haar mandaat neerGa naar voetnoot4). In 1902 vormde de heer Louis A. de Vries het plan, 6000 brieven van Huygens' correspondentie photographisch te reproduceeren. Dr. W.G.C. Byvanck en Dr. H. Brugmans zouden hunne medewerking verleenen. Het werk zou in 100 exemplaren in 5 jaren verschijnen in 60 afleveringen à ƒ 35. Het geheele werk zou dus ƒ 2100 kostenGa naar voetnoot5). Ook dit plan is opgegeven. | ||||||||||||||||
[pagina XXII]
| ||||||||||||||||
Korten tijd, nadat de Commissie voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën met hare uitgaven begon, kwam bij haar het plan op tot het uitgeven van Huygens' briefwisseling over te gaan en den 7den Januari 1905 ontving zij bericht van den Minister van Binnenlandsche Zaken, dat deze zich met het voorstel der Commissie in zake deze uitgave had vereenigd. | ||||||||||||||||
Wijze van uitgeven.Men behoeft zich slechts te herinneren, dat de ongeveer 3000 brieven, die de briefwisseling uitmaken van Christiaan Huygens, den beroemden natuurkundige, in de uitgave der Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen 10 zware deelen in 4o innemen, om in te zien, dat de volledige uitgave der 8000 à 9000 brieven van en aan Constantijn 25 à 30 deelen zouden vorderen. Maar eene volledige uitgave der briefwisseling van Constantijn Huygens is niet noodig. In de eerste plaats heeft hij zelf honderden brieven geschreven, die van weinig of geen belang zijn, daar zij niet veel meer dan beleefdheidsformules bevatten, bedankjes voor het zenden van een boek, galante woordjes aan het adres eener vrouw van de wereld, enz. Maar vooral onder de brieven zijner correspondenten zijn er talloos vele, die van geene beteekenis zijn. De invloedrijke secretaris van den Stadhouder werd door honderden menschen lastig gevallen. Officieren wenschen een ander garnizoen of eene hoogere betrekking voor zich of hunne getrouwe ondergeschikten, particulieren verlangen opgenomen te worden in den magistraat van hunne woonplaats, magistraatspersonen trachten hunne verwanten en vrienden aan baantjes te helpen. Den Prins durven zij niet lastig vallen, maar zij richten hun verzoek tot den secretaris, die Z.H. dagelijks spreekt en immers zoo grooten invloed heeft. Provinciale ambtenaren zenden brieven, aan den Prins gericht, aan Huygens, met het verzoek ze aan Z.H. te overhandigen. Allerlei, meerendeels onbekende, personen maken het den secretaris lastig met hunne verzoeken. Er is eene tweede categorie van niet minder lastige vragers. Huygens leefde op vrij grooten voet en was een beschermer van kunsten en wetenschappen. Jonge geleerden dragen hem boeken op, dichters bezingen hem in hoogdravende verzen, gepromoveerden in allerlei vakken vragen zijn steun om vooruit te komen, jonge vreemdelingen, die in Leiden studeeren en gevaar loopen van honger te sterven, kloppen aan bij hem, die immers zooveel voelt voor Engelsche kunst en wetenschap, voor Italiaansche taal en letterkunde, enz. Men kan al die brieven | ||||||||||||||||
[pagina XXIII]
| ||||||||||||||||
weglaten, of hun inhoud in een paar regels meedeelen. Aan het laatste is de voorkeur gegeven, omdat zij, in weerwil van hun onbelangrijken inhoud, iets kunnen bijdragen tot de personengeschiedenis. Een tweede groep van brieven is gewichtiger, nl. van die, welke althans iets bevatten, dat voor de geschiedenis in den ruimsten zin van het woord van eenige beteekenis is, een enkel nieuw feit, eene aardige uitdrukking, die het karakter van den schrijver aanwijst, of een anderen kijk geeft op eene bekende zaak. Van zulke brieven wordt de korte inhoud en één of meer fragmenten meegedeeld. De derde groep omvat de brieven, die van gewicht zijn, of door hun inhoud, of wegens den schrijver, of den geadresseerde. Daartoe behooren in de eerste plaats vele brieven van Huygens zelf. De brieven van deze groep worden geheel of bijna geheel afgedrukt; lange uitweidingen over pas ontvangen brieven of onbelangrijke onderwerpen worden weggelaten. Er wordt dus naar gestreefd, om in deze uitgave uit de briefwisseling van Huygens alles op te nemen, wat in den ruimsten zin des woords van historisch belang is. Brieven, die vroeger reeds zijn uitgegeven, worden toch hier weer opgenomen. In de eerste plaats zou het weglaten er van dikwijls onduidelijkheid veroorzaken. Wanneer men b.v. de brieven van C. Barlaeus, in 1667 door zijn schoonzoon G. Brandt uitgegeven, wegliet, zou men van Huygens' brieven aan hem niets begrijpen. Bovendien kan men niet vele belangrijke stukken uit Huygens' correspondentie weglaten, zonder het geheele beeld, dat men geven wil, belangrijk te schaden. Daarbij komt nog, dat men den lezer niet telkens kan verwijzen naar 60 of 70 meer of minder zeldzame boeken, verzamelwerken en tijdschriften. En ten slotte is het niet kwaad, dat de tekst van sommige dier vroegere uitgaven nog eens ter dege herzien wordt; ik noem b.v. de brieven van Barlaeus en de brieven, gewisseld tusschen Huygens en Hooft. Die vroeger reeds uitgegeven brieven worden tot ééne der drie bovengenoemde rubrieken gebracht en kleiner gedrukt. Brieven aan Huygens, waaraan de onderteekening ontbreekt, worden weggelaten, als zij zonder eenige beteekenis zijn, evenals die van Huygens, welke geen adres hebben. Adressen, opschriften, beleefdheidsformules, onderteekeningen worden weggelaten, tenzij zij iets belangrijks bevatten. Iedere brief heeft een nummer. Wanneer de brief van een correspondent van Huygens niet in originali in onze collecties aanwezig is, wordt dat in de noot aangewezen. De brieven van Huygens in originali zijn ge- | ||||||||||||||||
[pagina XXIV]
| ||||||||||||||||
teekend met een sterretje; de kopieën worden in de noot als zoodanig aangewezen. Wordt bij een brief van Huygens niets vermeld, dan is het de minuut. In dien vorm toch zijn ons de meeste van zijne brieven bewaard gebleven. Naast den naam van schrijver of geadresseerde boven den brief wordt door afkortingen de collectie aangewezen, waarin de brief zich bevindt. Zijn er maar enkele brieven uit eene collectie opgenomen, dan wordt in de noot de bewaarplaats van den brief genoemd. De Latijnsche dateering der brieven is - tusschen haakjes - tot de onze herleid. Plaats en datum staan steeds onder den brief. Blijkt uit de korte inhoudsopgave van een brief, uit plaatsaanwijzing en dateering niet, van welke taal de schrijver zich bediend heeft, dan wordt dat naast het opschrift meegedeeld. Wat de spelling betreft worden over het algemeen de regelen, gesteld door het Historisch Genootschap te Utrecht, gevolgd. De oorspronkelijke spelling van het Fransch wordt behouden, maar ie geschreven je, de u, die in plaats van de v staat, geschreven als v - b.v. povre, en niet poure - en de apostrophe wordt geplaatst, ook waar zij is weggelaten, b.v. j'avoy, en niet javoy. De brieven zijn chronologisch gerangschikt. Handelen eenige brieven van denzelfden schrijver over dezelfde minder belangrijke zaak, dan wordt alleen de korte inhoud van den eersten brief in den tekst opgenomen en worden de andere met datum en bewaarplaats in de noten vermeld. Dat geschiedt ook met minder belangrijke ongedateerde brieven, die geene enkele aanwijzing bevatten voor den tijd, waarin zij geschreven zijn. Elk deel bevat de beschrijving van Huygens' leven gedurende de periode, waarover de brieven handelen, een register van de brieven en een personenregister; het laatste deel bevat bovendien opgaven, in welk deel brieven der verschillende schrijvers zijn afgedrukt en de personen genoemd zijn. In dat laatste deel zullen ook, zoo noodig, die brieven in chronologische orde worden opgenomen, die vergeten zijn, of van welke het Hs. eerst in handen van den bewerker is gekomen, nadat het deel, waarin zij t'huis behooren, reeds was afgedrukt.
Ten slotte een kort, maar welgemeend, woord van dank aan de velen, die mij bij mijn veelomvattenden arbeid met raad en daad hebben bijgestaan. Prof. Dr. F.J.L. Krämer, Directeur van het Huisarchief van H.M. de Koningin, moet ik hier wel in de eerste plaats noemen. Nadat de schatten van het Huisarchief door de welwillende beschikking | ||||||||||||||||
[pagina XXV]
| ||||||||||||||||
van H.M. voor mij toegankelijk waren geworden, heeft hij mij steeds op de meest bereidwillige wijze zijne hulp verleend. Mr. P.G. Bos, Adjunct-archivaris van het Rijksarchief te 's Gravenhage, en Dr. H.E van Gelder, Gemeente-archivaris der hofstad, hebben mij telkens zeer belangrijke inlichtingen verschaft. Luitenant-Kolonel W.R.H. Wakker te Groningen heeft mij zeer aan zich verplicht, door mij uit zijne aanteekeningen uit de Staten van Oorlog vele mededeelingen te verstrekken over de tallooze officieren, die in Huygens' briefwisseling worden genoemd. De familie van Eysinga te Leeuwarden was zoo vriendelijk, mij, door bemiddeling van Prof. Dr. T.J. de Boer te Amsterdam, afschriften te doen toekomen van eenige brieven van Huygens, die in haar huisarchief berusten. Aan den Heer N. Weiss, ‘secretaire de la Société de l'Histoire du Protestantisme Français’, dank ik afschriften van een paar brieven, die in de bibliotheek van dat genootschap te Parijs aanwezig zijn. Dr. H.T. Colenbrander, Directeur van het bureau der Commissie voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën, heeft op allerlei wijze het uitgeven van het werk weten te bevorderen, o.a. door mij binnen korten tijd alles te verschaffen, wat ik van buiten 's lands noodig had, en Prof. Dr. P.J. Blok stond mij ijverig bij in het nazien der drukproeven. Aan hen allen en vele anderen mijn hartelijken dank! Bij de bewerking der volgende deelen hoop ik, dat zij mij hun steun niet zullen onthouden.
Groningen, Juni 1911.
J.A. WORP. |
|