1 U 21 Koningin Elysabeth
In de scène-apart van de sinnekens Schijn van Recht en Jaloers Bedrijf worden we ingelicht over de voorgeschiedenis. Essex, die de veldtocht tegen Ierland tot nog toe dapper en voorspoedig geleid heeft, is bij terugkeer naar het hof voor een mondeling verslag gevangen gezet tengevolge van intriges die tijdens zijn afwezigheid konden worden ontplooid. Essex, die in de gevangenis zijn lot beklaagt, wordt door de sinnekens opgestookt; om zijn ziekte mag hij de gevangenis verlaten. Koningin Elisabeth geeft Bochorst opdracht de rechtszaak tegen Essex te bespoedigen, zodra hij weer gezond is. De rechtzitting heeft plaats; Menich Advocaat fungeert als aanklager en beschuldigt Essex van allerlei eigenmachtig gedrag tijdens de Ierse veldtocht. Hij wordt van het hof verbannen en krijgt huisarrest. Essex' machteloze woede wordt door de sinnekens, die zich met weglating van het eerste deel van hun naam bij hem hebben gevoegd, nog aangewakkerd. De komst van Graaf Southamton, die zich geheel ter beschikking stelt, is het begin van een kleine partij. Elisabeth verkeert in innerlijke tweestrijd (door de sinnekens nog verhevigd): zij is op Essex gesteld maar verzet zich tegen zijn hoogmoed en zucht tot domineren. Ze besluit Essex naar het hof te roepen om hem te horen. ‘Bij Essex woninge’, waar we nu ook de Secretaris en Menich Edelman vinden, komt men inmiddels uit opwinding tot het smeden van allerlei wilde revolutionaire plannen. De koningin, op de hoogte gebracht van de dagelijkse bijeenkomsten ten huize van Essex, zendt Carow om Essex te ontbieden. De laatstgenoemde, achterdochtig geworden, excuseert zich voorlopig met een beroep op zijn ziekte. De tegen Essex gekante edellieden, Cecil, Raleijgh en Cobham, nemen nu de kans waar deze weigering bij Elisabeth zo ongunstig mogelijk te interpreteren. Zij zendt Sommigh Raetsheer naar Essex, over wie zij niet wil oordelen voor zij hem heeft gehoord; een weigering om te komen zal ze echter zeer hoog opnemen.
Als Essex de volgende dag aan Southamton en de Secretaris vertelt van zijn weigering tegenover Carow en toezegging thans naar het hof te
komen, zijn de meningen zeer verdeeld en de gemoederen zeer verhit, omdat men een valstrik vermoedt. Sommigh Raetsheer wordt wel ontvangen en door Essex onder vier ogen gehoord, maar daarna opgesloten. Essex en Southamton trekken met Menich Edelman de stad in. Over het voor Essex ongunstig verloop van de gevechten worden we op de hoogte gesteld door de sinnekens in een scène-apart, die ze telkens onderbreken om achter de gordijnen te gaan kijken hoe de zaken er voor staan. Het eind is dat Essex' huis is omsingeld. De anti-Essex groep is zeer ingenomen met de gang van zaken en gaat op weg naar Westminster voor het proces. Elisabeth, zeer bedroefd over Essex' onafwendbare dood, geeft Bochorst bevel om in haar naam recht te spreken. Essex' verweer voor de Peris Generaal, nadat hij tevergeefs heeft getracht enkele van zijn verklaarde vijanden ‘uit de bancken te weeren’, is, dat hij geen opstand beoogde maar opkwam voor eigen recht tegen de intriganten Cobham, Cecil en Raleijgh. De eerstgenoemde van de drie ontkent iets persoonlijks tegen Essex te hebben; de beschuldiging tegen Cecil van verraderlijke verstandhouding met Spanje houdt geen stand als blijkt, dat de als getuige gedaagde Cnollis Cecils woorden verkeerd heeft verstaan. Menich advocaat eist radbraken en vierendelen, het vonnis voor Essex en Southamton is onthoofding. Elisabeth verkeert in grote tweestrijd over het al of niet verlenen van gratie (die overigens door Essex niet is gevraagd). De sinnekens vergroten haar onzekerheid door tegengestelde adviezen. Essex is, zo horen we in een monoloog in de gevangenis, voor God verzekerd van zijn gelijk. Elisabeth ondertekent het doodvonnis, maar laat Carow voor haar deur slapen, voor het geval dat zij in de loop van de nacht tot andere gedachten komt. Inderdaad wordt Carow naderhand naar de Tower gezonden met bevel de executie op te houden, maar even later zendt de koningin Edewardt Darie met bevel tot onmiddellijke terechtstelling. Daarna echter stuurt ze Jhon Killegruw met een derde bericht: de executie moet toch worden opgeschort. Maar intussen wordt het vonnis voltrokken, tot grote vreugde van de sinnekens, die heel wat angsten hebben uitgestaan maar nu dan vol trots het onthoofde lichaam kunnen tonen en hun succesvolle manipulaties in een liedje bezingen. Essex, zo hebben we in nog twee molonogen kunnen horen, was volkomen stervensbereid. Edewardt Darie vertelt de te laat gekomen Killegruw van het verloop van de terechtstelling. Na nog een scène-apart van de sinnekens zien we Darie en Killegruw het bericht brengen aan de diep bedroefde Elisabeth. Door hen wordt tenslotte nog de moraal van het stuk met behulp van de namen van de sinnekens
samengevat en afscheid genomen van het publiek. Gebeurt dit in het jongste van de twee handschriften namens ‘de violierkens tot Sgravenpolder’, het oudste ms. heeft hier ‘tegelentierken gegroyt int wilde wout fier’.