7 10 De affal der minschen
d. Hendrick Niclaes.
paralleltekst: 1 ON 1.
| Comoedia || Ein Gedicht des Spels || van Sinnen, dorch H.N. am dach gege- || uen / unde van Em uppet nye oeverseen unde vorbetert. || (vignet) || Myn Herte dichtet eine goede Rede / dath ick || dem Koeningk vortelle, wat ick gemaket hebbe. Myne Tunge is || ein Feder eines ferdigen Schriuers. Psal.45. || Anno. 1575. (Op B7r na een voorrede en boven het eigenlijke spel:) Ein Gedicht des Spels || van Sinnen: welcker den Affal der || Minschen betüget. |
| 8o obl. 54 bl. 20 rr. sign. A1-8-H1-8. goth. Ex.: U.B. Leiden |
| Voor de inhoud zie de aant. bij 1 ON 1, dat voor een bewerking van deze tekst moet worden gehouden (vgl. 3 Hummelen blz. 89) en dus eigenlijk op deze plaats had moeten staan. De De affal der minschen, met zijn duidelijke sporen van Niclaes' verblijf in Amsterdam (1530-1540), hield ik aanvankelijk voor een Nederduitse vertaling van een rederijkerstekst. Vandaar de plaatsing in rubriek 7. Het spel komt ook voor in Hendrick Niclas' Evangelium Regni etc. z.pl. 1575, 1576 (1 De La Fontaine Verwey blz. 192, II c). |
| personen (volgens lijst): Trostes-vorlangen; Goedt-underwys; Frouwde; Liefte; Redelickheit; Gehorsamheit; Wetenschop; Undersoeker; Waerheit; Slecht-und-Recht; Gedancken; Goedtduncken; Unachtsam; Beklach; Vorstand. |