3 M Nederduytschen Helicon
8o, 168 bl.; 36 rr.; sign. A1-8-X1-8, genummerd 1-332 (laatste vier blz. ongenummerd); goth. en lat. Ex.: U.B. Groningen.
A 1r. (blz. 1) | Den Nederduytschen || Helicon, || Eygentlijck wesende der Maet-dicht beminders || Lust-tooneel: || Daer vertoont worden (tot verma- || kelijcke stichtinghe) veelderley versamelde / || ende aen een geschakelde soetluydende leersame Ghe- || dichten / in suyver Nederduytsche sprake ghe- || maeckt / door verscheyden Dicht- || Konst-oeffenaers. || Demosthenes dorst Pythias wel segghen / || (Doe hy zijn Dicht scholdt t'Oly-ruekigh seer:) || 'Ken sal soo veel aen Oly niet verlegghen / || Als ghy aen Wijn: nochtans sal / meer end' meer / || Mijn oeffeningh voor d'uwe treffen Eer. || (typografisch ornament) || Ghedruckt tot Alckmaer, by Iacob de Meester, | Voor Passchier van Westbusch
/ Boeckvercoo- || per / in den beslaghen Bybel / tot Haerlem. 1610. |
A 1v. (blz. 2). | (gedicht, get. Doorsiet den grondt). |
A 2r-A 3v. (blz. 3-5). | (opdracht aan Simon Stevin, get. Passchier van Westbusch; een gedicht, get. Elck heeft ghebreck). |
A 4r-A 5r. (blz. 7-9). | (eerste gedeelte van de proza-tekst, waardoor de verschillende stukken in deze bundel met elkaar verbonden worden). |